Straatvoetbal in 1942
STRAATVOETBAL IN 1942
Op een rommelmarkt kocht ik enige tijd geleden een ‘Duden’. Naslagwerken en woordenboeken met deze firmanaam zijn vaak handig. Thuisgekomen zag ik dat ‘Duden’s Bildwörterbuch’ in 1935 was uitgegeven. De oorspronkelijk nauwkeurige Duden bleek ‘gründlich’ te zijn herzien door de nazi’s. Er staat niets in over jodendom, synagoge, joodse filosofen, muzikanten, componisten, beeldend kunstenaars. In het boek van honderden bladzijden is één verwijzing te vinden naar jood/ jodin. Het is een plaatje, een tekening van een kathedraal, gelegen aan een oer-Duits plein met bron en geraniums, wel knus, al lopen er weinig mensen. De meeste lopen in een straatje naast de kerk. Het is een gewoon straatje, maar er hangt een zware ketting voor de ingang en de mensen die er rondlopen hebben rare hoeden op. Dat zijn ‘joden’, staat er bij – dat is alles.
Via een tafereel uit omstreeks 1400 wordt aan iedere jongen of meisje duidelijk gemaakt, dat je die in een getto moet zoeken. Maar als je ‘Hitlerjunge’ en ‘Hitlermädel’ en ‘Hilerjugend’ opzoekt gaat het bladzijden lang, weer met illustraties, over hun jeugdherbergen, gebruiken, tradities, uniformen en uitrusting.
De onlangs gekozen Paus Benedictus was als jongetje Ratzinger acht jaar in 1935. Het is aannemelijk, dat hij – daar in Beieren – onder meer dit plaatjesboek heeft bekeken als materiaal dat invloed had. Een organisatie als de Hitlerjugend heeft de Duitse jeugd langzaam maar zeker vergiftigd. Eerst was het voor meisjes en jongens vooral een soort padvinderij. Later was het minder vrijblijvend. Het werd steeds meer plicht deel te nemen, vaak over een periode van twee jaar, aan HJ-kampen en HJ-jeugdherbergen.
Als straatvoetballertje van tien jaar kreeg ik in Amsterdam plotseling met Hitlerjeugd te maken. Met ongeveer twaalf jongens, allemaal tien, twaalf jaar oud, waren we een hecht groepje Amsterdamse voetbalfanaten. We speelden meestal midden op de rijweg – heerlijk – auto’s waren er nauwelijks.
Het gebeurde op een mooie dag in juni 1942. Ditmaal voetbalden we niet op ons plein, maar op een enorme zandvlakte, daar waar nu de zeer rijken wonen en waar de Zuidas ontwikkeld wordt. De grens van de bebouwing was toen de Stadionkade. We noemden die vlakte al enige tijd de Sahara. Vermoedelijk gingen we daar helemaal heen, omdat zes jongens van ons groepje sinds mei een jodenster moesten dragen. We dachten dat het zo aan de rand, in die woestijn, veiliger was.
We waren net lekker bezig, toen op de Stadionkade een autobus met veel piepen tot stilstand kwam. Het was Hitlerjugend, op excursie of met vacantie. Hun commandant brulde, dat alle joden verwijderd moesten worden: ‘Juden-‘raus! Weg met de joden’, riepen ze nu allemaal en gretig werd de zandvlakte bestormd door zo’n dertig jongens, iets ouder dan wij.
Ze droegen overwegend zwarte uniformen, hadden koppelriemen en tot hun uitrusting hoorde ook een zweepje, dat nu goed van pas kwam. We wisten niet hoe snel we moesten vluchten en verborgen ons enige honderden meters verderop in spelonkachtige portieken van de Watteaustraat.
Eenmaal daar beland en zeer geschrokken, vooral de joodse jongens met hun nieuwe ster, vroegen we ons af, wie de voetbal en onze jasjes en truitjes moest gaan terugvragen. Die kleren hadden gediend als doelpalen. Ik was een van de niet-joodse kinderen, dus ik werd aangewezen. Alleen terug die vlakte op, waar nu overal Hitler-jongens speelden. Ik vroeg me af, of ik de spullen terug zou krijgen. Ik wees dat ik de bal wilde en onze jasjes…
Ze waren opeens heel aardig, want ik droeg geen ster en ik kreeg alles mee. Ik weet nog goed hoe ik in verwarring was, een raar dubbel gevoel. Ik geloof dat ik me schaamde als ‘Arisch’ jongetje. Ik kreeg de bal terug, maar voelde me een soort verrader.
Een jaar later, juni 1943, werd ons plein ’s morgens heel vroeg afgezet: razzia op joden. De meeste jongens en meisjes met een ster, met wie we zo intens hadden gelachen en gespeeld, zagen we niet weer.
Mans Miskotte