De los-van-Barth-beweging

De los-van Barth-beweging

Dit wonderlijk parool- wonderlijk als’ men de woordvorm verge­lijkt met de parallel: ‘Los van Rome-beweging’ in Oostenrijk om­trent het begin van deze eeuw – bevat een beschrijving en een appèl. Als beschrijving is het juist, als appèl is het gevaarlijk.

Als beschrijving is het juist; laten we maar een paar namen noe­men: v. d. Leeuw drijft een incarnatie-theologie, die zich geprik­keld afwendt: van de leer aangaande het Woord; de mensen van ‘Hervorming en Katholiciteit’, Bakhuizen, Loos, Gerritsen, drij­ven een leer der traditie, die bevreemd staat tegenover het,Schrift­beginsel; van Ruler voert aesthetisch-theologische termen in, die een pneumatologie onderstellen, die op geen wijze te rijmen is met een dialectische leer der triniteit, W. Aalders bepleit een nieuwe heiliging der gemeente door diastase van de cultuur; de oecumenici, b.v. v. d. Linde, geloven aan de centrale betekenis van de apostolische successie; Oorthuys en Haitjema ontwierpen een dooprapport, waarin de kinderdoop op een heel merkwaar­dige wijze werd verdedigd.

De ‘richtingen’ bloeien vrolijk voort; elk met eigen ’theologie’, kleur, toon, accent, habitus. Vooral vele ‘confessionelen’ worden, na zich korte tijd beraden te hebben op een katholieker opvatting van confessie, weer ‘gewoon van de confektie’ (zoals de Zeeuwse ouderlingen het wel uitdrukken). Het is al romantiek wat de klok slaat; als wie zich reeds ’te ver van hun basis en home hebben ver­wijderd, vlucht men terug in de oude posities. De synode is moeizaam bezig, zonder doorbraak, het geheel bijeen te houden. In plaats van een vernieuwing in hoofd en leden, is het al schoon, wanneer het lukt? althans niet het voorbeeld te geven voor restauratie en repristinatie. Vele reacties rondom het ontwerp ‘nieuwe kerkorde’ zijn veelzeggend voor de verwarring en de onwennigheid en de onwil zich te herzien.

Het is niet onmogelijk daarin enige orde te scheppen door een idee te stellen, die bij ons nationaal en gereformeerd geestesleven past, die iets apart opgrijpt en nieuw belicht, dat ons dierbaar is, dat tot de :schatten der kerk’ (zij het in een zeer beperkte zin) be­hoort: b.v. het verbond of de bevinding of de volharding-der­heiligen of de souvereiniteit in eigen kring of de staat met een be­lijdenis. Maar het is door de dialectische theologie onmogelijk gemaakt dit zonder grondige herziening te doen. Háár bekom­mernis is katholiek, zij bedoelt de oecumenische theologie van deze tijd te zijn, dat wat alle kerken, óók de roomse; de anglicaan­se, de russische, de methodistische, moeten overwegen en zich toêëigenen, om niet in de nood van dit uur ten slatte onvrucht­baar te zijn. Nationaliteiten, richtingen, klerikale vormgevingen, ,conservatieve beschermende maatregelen hebben bij haar niets te zoeken.

De waarheid van het gereformeerde belijden zal zich hebben te handhaven

  • a) in nieuwe confrontatie met de Heilige Schrift;

  • b) in verband met de gehele kerk over de wereld (beginnende bij de her-ontmoeting met de naaste verwanten: de Luthersen);

  • c) in een wijsgerig-uitgewogen verantwoording ten overstaan vim het klassieke en het moderne denken;

  • d) in een nieuwe vormgeving van de strijd tegen (en vóór) de ‘wereld’, d.i. in een uiteindelijke solidariteit met de ‘wereld’.

Vandaar, om het nega­tief uit te drukken, want dat spreekt vaak het meest áán: geen suggestie, alsof het corpus christianum nog bestaat, geen kruis­tocht tegen Rusland, geen verachting van het existentialisme, geen christelijke filosofie náást de theologie, geen prae- of post- of neo-fascisme, geen ideologische partijen, geen ‘verzoening’ met Rome (tenzij in gemeenschappelijke, humane dienst tot afweer van maatschappelijk onrecht, verwildering van ae jeugd) – en dat alles omdat Gód iets beters ons gegeven heeft; wijder;, zaliger, dieper, klaarder, een antwoord en een geleide; dat. zekei in elke tijd opnieuw verworven moet worden, maar dat juist in die ‘nieuwe vorm de majesteit en de tederheid van het Woord zèlf present stelt ons ten goede.         

Dit vraagt offers, ook het offer van het dierbaarste denkbeeld, dat eist, dat wij ophouden ons zèlf te willen worden of weer ons zèlf te willen zijn, het eist de gevangenname van onze geest onder. het regiment van Jezus Christus. Zo kan het niet anders, of, na een tijd, dat we ons lieten gezeggen’ door Barth’, omdat hij koren bracht op onze anti-moderne, anti-humanistische molen, wen­den we ons àf, teleurgesteld, gebelgd, omdat het nu eindelijk aan òns komt.

De Gereformeerden van de gescheiden kerken hebben deze front­aanval. al eerder geroken en afgeweerd. Ze hebben van meet-af gepolemiseerd en geïnsinueerd dat het een lieve lust was. Ze zagen bovendien, dat deze front-aanval de pretentie had van de profetie, ja, in de vorm van een theologisch-uitgewogen leer, een spreken in onmiddellijke opdracht tot de gehele kerk; en ook dit moet men,hen nageven, dat zij een vermoeden hadden van de thetische kracht van het’ stelsel’ ,van Barth: zij wisten, dat de kerken der Reformatie iets van dit formaat nog niet hadden voortgebracht en’ juist dit was tot hun ontsteltenis gedrènkt in ketterij; hoe nodig was dus hun verweer tegen dit ons christen­dom bedreigende gevaar. Langzamerhand gaan de Hervormden het een beetje ééns worden met deze broeders, een beetje èrg eens. De ‘Los-van-Barth-beweging’ is in volle gang en zal nog toe­nemen tot de verwarring volkomen is, want de hele ‘vàst-aan­-Barth-beweging’ is grotendeels schijn geweest; het eigenlijk bin­dende was het vinden van een gemeenschappelijke nieuwe basis in theologisch opzicht tégen ‘rechts’ en tégen ‘links’, een een­heidsbeweging, die zeker broodnodig was en die alle recht had, die evenwel bij de eenvoudigste inzichten bleef stáán en te zeer in een herhaling daarvan haar kracht zocht.

Maar zal men zeggen: is de invloed van Barth dan niet groot ge­weest? Inderdaad; de prediking is bijbelser, objectiever geworden, het kerkelijk verzet, ook hier te lande, is mede aan zijn inspiratie te danken, het kerkelijk gesprek is niet te denken zonder zijn in­vloed (vooral ook in de kring der vrijzinnigen), het inzicht van de kerkorde: dat het apostolaat en de confessie of het innigst ver­bonden zijn, is àf-gelezen uit de structuren van zijn theologie, ja, welk terrein vanher leven is door zijn invloed nièt geraakt? Maar deze grote invloed, is toch te danken aan een voorlopige primi­tive kennisname. Wij bedoelen niet, dat bij dieper dóórdringen in de bedoelingen, de’ invloed zou zijn toegenomen; eerder ge­loven wij het tegendeel te moeten aannemen; het verzet zou in ‘hervormde kring’ éérder zijn gekomen; en in die tussentijd is er toch iets van bevrijding en verdieping voor velen verworven. De vier leerstoelen voor dogmatiek in Nederland zijn alle door ‘barthianen’ bezet.’ Wij moeten deze term haten, omdat zij de zaak waarom het hier. gaat, kleineert, maar als we de term even laten passeren, mogen’ we toch zeggen: deze lieden hebben niet geheel tevergeefs gearbeid (ofschoon van het Seminarie gemeld wordt, dat daar in de eerste Kleine groep studenten één 3/4 ‘bar­thiaan’ zich bevindt). We kunnen bovendien rustig stellen, dat de vóórtrekkers en leiders, v. d. Leeuw b.v. evengoed als Haitjema, en ieder, die een woordje meespreekt, beslissende dingen aan de dialectische theologie te danken heeft. Het is ook geen kleinig­heid om nu al dertig jaar de hoofden en harten in spanning te houden met de ontwikkeling van een dogmatiek, die telkens voor verrassingen stelt, voortdurend nieuwe perspectieven geeft en au fond niet verandert, maar strikt consequent zich voortplant, maar wat daarvan tot een ferment geworden is in de kerk is een minimum én de vermoeienis is groot. Het was ook al te zonder­ling een populaire Barth: langzamerhand ontvangt hij de wijding van de grote eenzamen. Laat men niet zeggen, dat dit in de kerk anders ligt dan in de cultuur, dat kerkvaders in tegenstelling met scheppende kunstenaars nooit eenzaam zijn; ze zijn het abn or­maliter, in tijden van verval, ze zijn het indien de ‘dissensus in de consensus’, door het gebrek aan éénheid in de taal, de consensus in de dissensus bijna automatisch overtreft. Ho_ het zij, wij zien een ‘los-van_Barth-beweging’; waarbij soms de dankbaarheid maar nooit de eerbied ontbreekt, waarbij, ambivalent, zijn dood als een slagèn als een bevrijding zou worden ondervonden, waar­bij zij, die van hem geleefd hebben; met hun eigen verleden geen raad weten, waarbij ongetwijfeld ook een vaag gevoel van een soort verraad in sommige harten rondwaart.

Ik zei: als beschrijving is het juist, dat we weer uitelkaar stuiven, omdat (zoals hijzelf in zelfironie reeds in 1925 zei) ‘Barth leise anfängt ein Mann von gestern zu werden’ . Maar als appèl is het, bij alle leedvermaak der dwergen en de rouw-tronies der betwe­ters, hoogst gevaarlijk. Want tot dit ‘gisteren’ zijn de meesten nog niet doorgedrongen; en men kan het niet overslaan, zonder òf in theologie-loze experimenten of in verouderde theologou­mena te vervallen. Want er is geen andere, volwaardige theolo­gie, die van uit eigen zakelijke bouw een levende ontmoeting heeft, beter: een werkelijke solidariteit met alle creaturen, die gedoemd en verkoren zijn in deze tijd te leven. Al wat hierneven voortgebracht wordt (we zien een ogenblik af van de domini­caanse en jesuïetische prestaties) is òf repristinatie in het groot of inventie in het klein. Wat bij de laatste soort waardevol is, kan zijn wettige plaats vinden in de uitwerking of toepassing van de bezinning op de evangelie-verkondiging, nu, in deze onze wereld, die een .heel bijzonder leed van vertwijfeling te, dragen heeft.

K.H. Miskotte, In de Waagschaal 1950, opgenomen in de bundel: In de Waagschaal, Holland, 1960.


Dit is het eerste artikel in een serie.

Tweede artikel: Godgeleerde samenbinding

Derde artikel: In het jaar 2000