Vergeten boeken (Dass Gott schön werde)

logoIdW

 

VERGETEN BOEKEN – Rudolf Bohren: ‘Dass Gott schön werde’

Toen mij tijdens een redactievergadering werd gevraagd welk boek ik voor deze rubriek opnieuw bij de lezers van IdW onder de aandacht wilde brengen, kon dat voor mij alleen dit boek van Rudolf Bohren zijn.

Destijds moest ik het lezen voor een tentamen Praktische Theologie. Daar het niet meer in herdruk was, moesten wij, studenten van de kerkelijke opleiding aan de theologische faculteit in Leiden, het doen met een gefotokopieerd exemplaar van de Universiteits Bibliotheek Leiden.

Wat mij zoveel jaren later is bijgebleven is de pure verrukking die ik beleefde aan het lezen van dit boek. Meer intuïtief dan dat ik het met mijn hoofd kon meemaken, begreep ik, dat hier heel belangrijke zaken werden aangeroerd aangaande de praktische theologie en haar relatie tot kerk en gemeenteleven. Ook herinner ik mij nog haarscherp de frustratie die mij tijdens het lezen telkens weer overviel. Die werd veroorzaakt doordat het mij ontbrak aan inzicht en kennis van de praktijk om het gelezene te ordenen en te duiden.

Als student is het mij bij het lezen toen volledig ontgaan, dat Bohren zelf dit boek beschouwde als een nalezing, naoogst op een eerder boek ‘Predigtlehre’ maar tegelijk ook als een inleiding, een voorwoord op een boek, dat nog niet af was. ‘Dass Gott schön werde’ is een boek in wording, waarmee je als lezer zelf aan het werk moet gaan.

Bij het verschijnen van zijn boek in 1975 sprak Bohren de hoop uit dat dit boek lezers zou vinden, die een begin konden maken met deze aanzet. Maar vooral, dat ze de regel ‘dass Gott schön werde’ zich eigen zouden maken om vervolgens deze regel zorgvuldiger, preciezer uit te werken.

Het is huiveringwekkend en tegelijk verwonderingwekkend, om te lezen hoe Bohren reeds in 1975 signaleert dat theologie, kerk en geloof afstevenen op een diepe crisis. Eén die onvermijdelijk en onontkoombaar is, begrijp ik nu achteraf. Volgens Bohren heeft dit te maken met het uit elkaar groeien van faculteit en gemeente. Hij neemt haarscherp waar, dat zij niet langer meer op elkaar betrokken, met elkaar in gesprek zijn. Op de faculteit houdt men zich voornamelijk bezig met het aantonen en bewijzen dat kerk en God hun nut hebben voor de wereld en de samenleving. Terwijl in de gemeente vooral desinteresse heerst voor wat de wetenschap voortbrengt en boven alles overheerst daar het diepe wantrouwen tegen alles wat riekt naar wetenschap en geleerdheid.

Het verging mij als beginnend domineetje precies zoals Bohren het schetste in zijn boek. In mijn eerste gemeente werd ik geconfronteerd met de diepe kloof tussen faculteit en gemeente. Ik liep er haast op stuk. Ik trachtte die kloof te overbruggen door mij als pastor in te leven in de religieuze taal van mijn gemeenteleden. Met als gevolg dat ik als prediker, voorganger onder de bekoring raakte van allerlei religie. Kortom ik viel in alle valkuilen, die Bohren schetst in zijn boek. Dat gebeurt wanneer de praktische theologie aansluiting zoekt bij het bestaande. Dan loopt zij het gevaar enkel te bevestigen, te conserveren in plaats van te vernieuwen. Als voorganger ging ik aanvankelijk voornamelijk prediken wat mensen sowieso al dachten. En in de regel is dat al het andere behalve het evangelie.

Bij tweede lezing ben ik pas echt gaan verstaan, maar nu vanuit de ervaring met de praktijk, dat Bohren met de zin ‘dass Gott schön werde’ mij een stuk gereedschap aanreikt, waarmee ik mijn ambacht als pastor en prediker beter, maar vooral kritischer kan uitoefenen. Deze zin laat de lezer zien dat een groot deel van onze werkelijkheid verborgen blijft, aan het oog onttrokken, doordat de taal die we spreken in toenemende mate enkel materialistische, instrumentele of economische taal is. Deze taalvelden bieden ons geen toegang tot de transcendente wereld van God, die de onze overstijgt. Wanneer je de zin ’dass Gott schön werde’ je eigen maakt, ga je verstaan dat er ook nog een andere manier is om te kijken naar de wereld om je heen. Dan leer je om met open ogen waar te nemen dat heel de schepping dienstvaardig moet zijn aan het grote gebod ‘dass Gott schön werde’.

Wat ons hart en denken te boven gaat, wordt mogelijk, denkbaar, waar we in de prediking en in het pastoraat het ondenkbare, onvoorstelbare benoemen en verkondigen: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Dan breekt de nieuwe schepping van God ons bestaan en onze wereld open en vangen we glimpen op van de uiteindelijke werkelijkheid van God. God, die van aanvang aan eropuit is, dat heel de schepping schoon wordt voor zijn aangezicht. Zoals Hij sprak in den beginne. En het was avond geweest en morgen geweest en God zag dat het goed was.

Heel dit boek spreekt van een hartstochtelijk verlangen: De kerk zal schoon worden en de aarde nieuw. Het spreekt verlangend van een dag dat er geen kerk en ook geen praktische theologie zelfs geen dominees meer nodig zullen zijn. Maar tot die dag moet de theologie dienstbaar zijn aan die ene regel ‘dass Gott schön werde’. In haar prediking en pastoraat, bidden en zingen dient de kerk de strijd aan te binden tegen alles dat het schoon worden van God in de weg staat, de demonische krachten te ontmaskeren, die het schoon worden van God verloochen. Maar vooral om niet zelf onder de bekoring te raken van wat mooi lijkt, mooi doet maar in werkelijkheid valse schijn is.

Machteld de Mik-van der Waal