Geloof en politiek handelen

logo-idW-oud

 

GELOOF EN POLITIEK HANDELEN

Het stuk van Kopmels (IdW 38/16) en de reactie daarop van De Jong (39/1) geeft mij aanleiding om te reflecteren over de verhouding tussen geloof en politiek handelen.

De val van de Muur in 1989 was een gebeurtenis die tien jaar eerder wel door niemand zal zijn verwacht. Het ligt dus erg voor de hand dat we naar de oorzaken daarvan op zoek gaan en ons daarbij de vraag stellen hoe onze eigen opstelling in de internationale politiek moet worden beoordeeld. Ik kan me voorstellen dat men de behoefte heeft zich te rechtvaardigen, ook wel ongelijk te erkennen, maar voor dat laatste dan ook weer mitigerende verklaringen te ge-ven. Ook is het begrijpelijk dat men anderen duidelijk wil maken hoe zeer ze zich hebben vergist, vooral als die grote ethische pretenties hadden en die in afkeurende oordelen over anderen tot uitdrukking brachten.

Persoonlijk ben ik altijd een overtuigd voorstander van de NAVO inclusief de atoombewapening geweest. Ik weet dat je niet over de alternatieve geschiedenis moet speculeren, maar ik vraag me wel eens af of die atoombom niet dertig jaar te laat is uitgevonden. Als de grote Europese mogendheden in 1914 over atoomwapens hadden beschikt, dan zou er wellicht geen Eerste Wereldoorlog en dus ook geen Tweede Wereldoorlog en geen holocaust (die alleen in een oorlog kon plaatsvinden) zijn geweest. De atoombewapening heeft voorkomen dat er een wereldoorlog tussen Oost en West is geweest. Ik vraag me wel af of we de militaire kracht van de Sovjet Unie niet hebben overschat en of de dure wapenwedloop tussen Oost en West nodig is geweest en het geld dat daarvoor werd uitgegeven niet beter aan andere doelen (bijvoorbeeld de bestrijding van de armoede in de wereld) had kunnen worden besteed. Anderzijds: door de wapenwedloop is de Sovjet Unie failliet gegaan, als die er niet was geweest, dan zouden de volken in Oost Europa wellicht nog steeds door communistische regimes onderdrukt worden. We kunnen maar één iets zeggen: het is gegaan zoals het is gegaan, en nu is het aan ons, niet om ons te rechtvaardigen en anderen te beschuldigen, maar om onze lessen te trekken.

Helmut Schmidt verklaarde een tijd geleden dat hij de theologie als de meest irrelevante wetenschap beschouwt. Daarvan zei Hans Küng dat hij zich wel kon voorstellen dat de vroegere bondskanselier die mening is toegedaan gezien het moralistische bevitten door theologen en kerken van het door hem gevoerde beleid. Ik vrees dat de kerken en theologen zich in de jaren zestig, zeventig en tachtig daaraan inderdaad schuldig hebben gemaakt, en dat we ons juist op dit punt kritische vragen moeten stellen. De bekende Britse Labour-politicus Denis Healey zegt ergens (The Time of my life, London 1989, 126) over de in zijn ogen grootste staatslieden van de twintigste eeuw Franklin Roosevelt en Ernest Bevin (Britse minister van Buitenlandse Zaken na de oorlog en een van de architecten van de NAVO), dat zij de ethiek zwaar lieten wegen in het bepalen van de doelen die ze wilden nastreven en vervolgens heel pragmatisch waren in de keuze van de wegen waarlangs ze die doelen wilden bereiken. Uiteraard ligt hier het gevaar op de loer dat we de cynische stelling poneren ‘Het doel heiligt de middelen’. Maar laten we daar niet van uitgaan. Gerrit de Kruijf heeft destijds betoogd dat er in een democratie een minimum-consensus is of behoort te zijn over een aantal zaken die ons zijn en niet-zijn raken. In een christelijke kerk behoren we elkaar te vertrouwen dat we allemaal de vrede en de gerechtigheid nastreven. Vervolgens kunnen we met elkaar van mening verschillen langs welke wegen, met welke middelen we onze doelen willen bereiken. Zolang we elkaar vertrouwen dat we een juist en aanvaardbaar doel nastreven zullen we dan niet de behoefte hebben om de beaming van bepaalde middelen tot status confessionis te verklaren. Aan ieder middel zitten nu eenmaal ook bepaalde nadelen vast en op een gegeven moment zouden we tot de conclusie kunnen komen dat een goed bedoeld middel erger kan zijn dan de kwaal.

Vanuit ons christelijke geloof komt hier nog een andere overweging bij: Een van de gevolgen van de zondeval (die ik niet als een historische gebeurtenis zie) is dat we niet meer weten wat goed is en wat kwaad. Dit houdt onder andere in dat de rol van ‘het geweten der samenleving’ voor ons als kerken en christenen niet is weggelegd. Die impliceert dat wij dat wel degelijk zouden weten. Wij kunnen niet meer dan wikken en wegen in onderlinge solidariteit en waar nodig kritiek, en over het algemeen kunnen we alleen maar hopen dat we uiteindelijk voor het geringere kwaad blijken te hebben gekozen. Bovenal blijven we allemaal afhankelijk van Gods vergevende genade, en dat sluit een polarisatie binnen de kerken langs ethische scheidslijnen uit.

Belangrijker dan de vraag of we ons op bepaalde punten in onze politieke besluitvorming hebben vergist of niet lijkt me of we hebben gehandeld vanuit de overtuiging dat we afhankelijk zijn van Gods genade, omdat we nu eenmaal zondige, feilbare mensen zijn, die al blij mogen zijn als ze een kleine bijdrage hebben mogen leveren aan het welzijn van de mensen. Die blijdschap kan inhouden dat het kwaad dat we (onbewust) hebben gedaan achteraf toch is mee-gevallen en dat we zonder het te weten en misschien zelfs wel te willen toch iets goeds tot stand blijken te hebben gebracht.

E.P. Meijering