Anti-semitisme in de theologie

logo-idW-oud

 

ANTI-SEMITISME IN DE THEOLOGIE

We hebben er de afgelopen weken weer getuige van kunnen zijn hoe de stemming in Nederland wat Israël betreft is omgeslagen. De berichtgeving in de media over het conflict tussen Israël en Hezbollah (Libanon) was sterk anti-Israël gekleurd. Ik heb nooit vanuit kerkelijke hoek enig protest hiertegen gehoord en nooit de verdenking horen uiten dat zich hier wel eens anti-semitisme zou kunnen openbaren.

Waarom spreekt men dan wel zo gauw over anti-semitisme als theologen op verschillen tussen jodendom en christendom wijzen? Als er geen aanleiding is iemand van anti-semitisme te verdenken als hij kritiek heeft op het beleid van Israël, dan zou er toch a fortiori geen reden mogen zijn om dat te doen wanneer iemand alleen verschillen in geloof aanwijst.
Ik heb de indruk dat de huidige polemiek omtrent anti-semitisme in de kerken een zuiver intern christelijke aangelegenheid is, waar de joden weinig of niets mee te maken hebben en ook geen boodschap aan hebben. Als christenen er geen bezwaar tegen hebben dat men zich negatief over de politiek van Israël uit, maar wel ineens furieus worden als men van bepaalde gedachten zegt dat ze niet christelijk maar joods zijn, dan kan de verklaring daarvan toch alleen maar zijn dat zij zichzelf in hun lievelingsideeën aangevallen voelen en bang zijn dat hun voorstellingen en ideeën, die ze zelf hebben, worden ontnomen.

Welke jood zou zich nu beledigd en aangevallen kunnen voelen wanneer een christen in de geest van Miskotte tegen hem zou zeggen: ‘Jullie denken correlatief, dat wil zeggen jullie zien God en mens als onderling afhankelijk, volgens jullie is God daar waar jullie hem toelaten, en wij denken praedestinatiaans, dat wil zeggen wij geloven dat de relatie tussen God en ons telkens weer vrijmachtig door God tot stand wordt gebracht, volgens ons is God daar waar hij verkiest te zijn? ‘Ik kan me nauwelijks voorstellen dat een liberale jood op deze constatering anders zou reageren dan met te zeggen: ‘Of uw karakterisiek van het christelijke geloof juist is, dat is niet aan mij ter beoordeling, bespreekt u dat verder met uw medegelovigen, maar wat mijn joodse geloof betreft wil ik u graag gelijk geven.’ Zulke gelovige joden zijn vaak niet erg onder de indruk van christenen die ‘joods’ willen denken. Een liberale rabbijn – ik noem zijn naam niet, omdat hij mij daartoe niet heeft geautoriseerd – vertrouwde mij eens toe: ‘Als christenen tegen mij zeggen: “Ik voel mij zo joods”, dan heb ik de neiging te antwoorden: “O, en waar voelt u zich zo joods?”‘

Als christenen zich kwaad maken over de theologische constatering dat het joodse denken correlatief is en het christelijke praedestinatiaans, dan is dit omdat zij zelf correlatief denken en dit menen te kunnen rechtvaardigen met te zeggen dat het typisch joods is en alleen daarom al door ons aanvaard moet worden. Dit argument wordt hun dus uit handen geslagen en daar kunnen ze niet tegen. Men wil die tegenstelling tussen joods en christelijk denken niet waar hebben, omdat men zelf de visie heeft die daarin als joods wordt aangeduid. Omdat men wel zelf christen is, wil men de joodse visie tot de christelijke maken en men is bang dat men daartoe niet de gelegenheid krijgt van andere christenen. De discussie zou moeten gaan over de waarde van het correlationele denken binnen de christelijke kerk en niet over het gezag dat ‘joods denken’ voor de christenen zou moeten hebben.

De reden waarom ik weinig in het correlationele denken zie is dat mij dat te veel op het pelagianisme lijkt. Bij correlationeel denken hoort de stelling dat God ons mensen nodig heeft, dat wij iets voor God moeten doen. Dat is een moderne vorm van pelagianisme. Dit pelagianisme, het idee dat geloven niet meer is de wil van God doen, viert de laatste decennia hoogtij in theologie en prediking. Onlangs las ik in een kerkblaadje dat een nieuwe predikant zich voorstelde aan zijn gemeente met te zeggen dat voor zijn idee geloven en doen bij elkaar horen, omdat anders het geloof inhoudsloos is, en dat wij dit als christenen van de joden hebben geleerd. Zulke opmerkingen zijn intussen zo gewoon geworden dat niemand er meer van opkijkt.

Er is alle aanleiding voor christenen om zich aan te trekken wat er met Israël en de joden gebeurt, maar laten we dat op een manier doen die de joden inderdaad helpt. Dat doen wij niet door met een theologie te gaan werken waarvan wij beweren dat die door het joodse denken is geïnspireerd, wel door ons achter het bestaan van de staat Israël binnen veilige grenzen op te stellen – waarbij het uiteraard niet alleen aan Israël is om te bepalen wat veilige grenzen zijn. Laten we verder alert zijn op werkelijke uitingen van anti-semitisme. Zo’n uiting van anti-semitisme is niet een opkomen voor een van de grondgedachten van de christelijke theologie: Alleen Gods genade kan ons doen weten wat goed is en wat kwaad, en alleen Gods genade stelt ons in staat het goede te doen. Dit laatste is de eeuwen door bestreden door het pelagianisme. Wie zich als christen tegen het voor het liberale jodendom kenmerkende correlationele denken keert die is niet anti-semietisch bezig. Hij bestrijdt niet het liberale jodendom, maar een inzicht dat daarin weliswaar te vinden is, maar dat altijd al in de vorm van pelagianisme binnen de christelijke kerk heeft geleefd. Een moderne rechtvaardiging van het pelagianisme is dat het correlationele denken typisch joods is en daarom door ons aanvaard moet worden. Wie dit argument niet laat gelden is daarmee nog geen antisemiet, maar geeft alleen te kennen niet onder de indruk te zijn van een bepaalde argumentatie. Het is dan aan de voorstanders van correlationeel denken om andere argumenten te noemen waarmee zij hun standpunt aannemelijk maken.

Betekent dit dat ik bepleit dat we nu in de kerken een klopjacht op de pelagianen gaan openen? Allerminst – het zou voor mij inhouden dat ik ’s zondags helemaal voor lege banken zou staan. Het pelagianisme is een misverstand omtrent het christelijk geloof dat bij ons allemaal leeft en dus in onszelf moet worden bestreden. Al sinds lange tijd vragen onderzoekers zich af of Pelagius werkelijk wel die verwerpelijke leer heeft verkondigd, die zijn tegenstanders hem hebben toegeschreven. Dat zijn dan vooral onderzoekers die met hem sympathiseren. De grote theoloog Schleiermacher zei daarvan: ‘Als zou worden bewezen dat Pelagius helemaal geen pelagiaan was – des te beter voor hem, alleen betekent dat helaas niet dat ik die neiging tot pelagianisme niet zou hebben, en dus moet het pelagianisme in mij nog steeds worden bestreden.’

Wij bestrijden, als het goed is, niet ‘de jood’ in ons – dat lijkt mij zeker na de Tweede Wereldoorlog geen acceptabele terminologie – maar wel een mentaliteit die zegt dat geloven betekent de handen uit de mouwen steken. Voor die oppervlakkigheid – die ‘Jan-pak-a(a)n-theologie’ – kunnen we ons beter niet op vermeend ‘joods denken’ gaan beroepen.

E.P. Meijering