De andere wereld van J. Bruin – een antwoord van Kees Meijer
De andere wereld van J. Bruin – een antwoord van Kees Meijer
Al delen wij de bijzondere belangstelling voor de eerste na-oorlogse jaren van de hervormde kerk, J. Bruin weet er ongetwijfeld meer van af, maar dan ook véél meer, dan ik. Wij kennen elkaar uit het werk in de kerk van Noord-Holland. Om zijn kennis van zaken en de persoonlijke inzet waarmee hij het Samen op Weg proces begeleidde en tot wasdom hielp komen, heb ik hem leren waarderen. Daarom ervaar ik het als een eer, juist van hem (in Nr 4) een reactie te hebben gekregen.
Mijn stukje “Waar of niet…” (in Nr 2) ging over stukken uit 1945 van toenmalig redactielid ds K.H. Kroon in de eerste nummers van “In de Waagschaal”. Hij stelde daarin de principiële verantwoordelijkheid van de kerk centraal voor de vertaling van de bijbel als heilige schrift. Ik schreef dat stukje met het oog op de kerkelijke situatie die is ontstaan door de verschijning van de NBV in 2004 en een synodebesluit in de PKN kort daarna betreffende een beproevingsperiode voor deze vertaling.
I
n die contekst vond ik het van belang om accent te leggen op het krantenbericht dat de auteursrechten van de NBG vertaling 1951 zijn verlopen. Daardoor heeft de indrukwek-kende promotiecampagne, waarmee de NBV 2004 voor het hele Nederlandse taalgebied op de markt van wereld en kerk is gebracht, naar ik meende, een theologische lading gekregen.
De Synode en haar leden zouden deze lading moeten overwegen, was mijn stelling. De reactie van Bruin behelst een vraag n.a.v. de positie die Kroon in zijn dagen heeft ingenomen. Zullen de condities die hij stelde voor de totstandkoming van een “kerkelijke vertaling” ooit in een kerk aanwezig zijn? Ten aanzien van mij: te lichtvaardig zou ik theologische condities uit de na-oorlogse jaren hebben willen overzetten naar onze tijd – de wereld zestig jaar later.
Ik vind de spanning die Bruin in de redenering van Kroon aanwijst, “dat de kerk principieel iets móet wat zij mogelijk nooit zal kùnnen”, belangrijk. Het zou de moeite waard zijn, hierover een gesprek te hebben met het oog op de ecclesiologische betekenis van de bijbel – in – vertaling. Gemist wordt bij Kroon enige praktische invulling van de hoge eisen die hij aan de kerk stelt.
Zijn eigenlijke vraag stelde Bruin meer aan mij dan aan Kroon. Het is de praktische vraag naar de aard van het besluit op grond waarvan de kerk een vertaling moet aanvatten.
Daar wil ik wel op in gaan maar eerst zal de redactie mij er dan ruimte voor moeten willen geven. Ik kan mij ook voorstellen, dat zij mensen kent die zij, in ’t geval dat, liever uitnodigt voor beantwoording van deze vraag.
Mijn praktische antwoord is nú, dat dan wel niet K.H. Kroon zelf maar sinds zijn schrijven toch heel wat anderen, die hem in theologisch opzicht na staan, hun best hebben gedaan om de verantwoordelijkheid van de kerk in deze zaken ook naar de kant van de praktijk aan de orde te stellen. Zij vormen echter, denk ik, een minderheid. Als die zich roert, worden ’t al gauw “lastige mensen”.
De kerken die nu in de Protestantse Kerk in Nederland verenigd zijn, hebben in de RCOB mede initiatief genomen tot en medewerking gegeven aan het NBV – project. De Synode heeft dus een vrucht van gedeeltelijk eigen bodem “ter beproeving” aan al haar leden voorgelegd. Praktisch is de NBV 2004 evenwel reeds bij veel gemeenten als ‘kanselbijbel’ in gebruik. Dat kon dankzij de zeer geslaagde promotie van de NBV, die vanaf de start van het project op gang werd gebracht. Ik begrijp van Bruin, dat volgens hem de kerk daar een voorbeeld aan kan nemen. Wat kunnen daarvan dan de consequenties zijn voor de manier van kerk zijn?
K.H. Kroon schreef, citeerde ik, dat het aanvaarden en invoeren van een nieuwe bijbelvertaling een nieuwe belijdenisdaad is. Bruin overtuigde mij niet, dat de kerk dat criterium makkelijk naast zich neer kan leggen. Hij schrijft – bij wijze van argument – “Wij beleven een andere wereld”. Kan die zin ook betekenen, dat hij en ik ieder de wereld anders beleven? Dan staan wij elk misschien ook een beetje anders in de kerk. Gelukkig maakt dat de toestand van de kerk niet hopeloos. Het brengt mij er wel toe, de ander des te meer ernstig te nemen. Daarmee spiegel ik mij trouwens aan J. Bruin zelf, zoals ik hem mocht leren kennen. Ik dank hem voor zijn reactie.