Vrijheid en dienstbaarheid (Luc.17: 10b)
VRIJHEID EN DIENSTBAARHEID
‘Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan.’
(Luc.17:10b)
Mogelijk met enige wrevel horen we deze tekst. Die onderdanigheid bevalt ons niet erg, als ‘zonen en dochters van de Verlichting’. We vinden dat alleen de vrije, fiere en mondige mens volwaardig mens mag heten. Het lijkt er sterk op dat we hier op onze plaats als ondergeschikten en onmondigen worden teruggezet en vastgezet.
Toch is er in dit tekstgedeelte nog iets anders aan de hand. Het mag opvallen dat in vers 5 gesproken wordt van ‘apostelen’ en niet van discipelen. Kennelijk staan deze woorden in de context van de zending in de wereld. Door de Pinkstergeest zullen de discipelen van Jezus als apostelen en getuigen van het komende Rijk de wereld ingezonden worden en daar zal blijken dat ze bepaald niet met roem en eer overladen worden. Ze gaan hun weg en doen hun werk als gehoorzame volgelingen van Jezus. Zonder dank te oogsten. Alleen omdat de Heer het gebiedt en de Geest hen drijft en zij niet anders kunnen en willen. Loon, dank en eer doen niet ter zake. Zij doen, inderdaad, enkel wat zij moeten doen, als gehoorzame dienaren en volgelingen van hun Heer, zoekende zijn Koninkrijk en zijn gerechtigheid.
Toch krijgen die begrippen ‘Heer’ en ‘knecht’, vrijheid en dienstbaarheid in en door Jezus een nieuwe inhoud en betekenis. Kyrios, Heer, is Jezus onmiskenbaar, maar dat ‘als één die dient’ (Luc.22:27). Daarbij is elke serviliteit hem vreemd, evenals trouwens elke opstandigheid. Hij is in volkomen vrijheid zichzelf, maar in die soevereine vrijheid is hij niettemin allen toegedaan en dient hij allen in de liefde. Als een slaaf die de voeten van zijn discipelen wast en daarin de minsten van alle mensen gelijk geworden. Vrijheid en humaniteit krijgen in hem en op zijn weg een nieuwe betekenis. Menselijk is de mens in vrije, dankbare en vrolijke dienstbaarheid.
Toch is hier enige achterdocht niet geheel misplaatst. Want er zijn en worden in die dienstbaarheid vreemde en bedenkelijke spelletjes gespeeld in de tussenmenselijke verhoudingen. Onder de schijn van dienstbaarheid kunnen arglistige manipulaties plaatsvinden om de ander naar zijn hand te zetten. Vleierleien, huichelarijen, angst en lafheid verscholen onder uiterlijk respect. Nee, niet alle dienstbaarheid is zuiver op de graat! De dienstbaren kunnen op een geraffineerde wijze op macht belust zijn en afschuwelijk wraak nemen als hun uur geslagen heeft.
We hebben dat aanschouwelijk voor ogen in het verbijsterende historische verschijnsel dat de onderdrukten en ondergeschikten van gisteren de onderdrukkers en despoten van morgen worden. We hebben dat in de vorige eeuw grootschalig gezien in de tragedie van het communisme: de knechten van weleer werden de nieuwe heersers van een hardvochtig en tiranniek regiem. Minstens zo erg, zo niet erger dan het voorgaande. Maar ook in de geschiedenis van het christendom heeft zich dat menig keer voltrokken: de lammeren werden zelf leeuwen (Koert ter Veen).
Was het verborgen, mogelijk ook voor zichzelf verborgen oogmerk van de knechten niet zelf macht uit te oefenen? Niet te dienen, maar te heersen. En als dat laatste dan geen haalbare kaart is, dan wordt die onmacht niet zelden omgelogen tot een deugd, de bij uitstek christelijke deugd van de nederigheid. Dus omdat de dienstbaren geen heersers kunnen zijn, noemen ze de machtigen en sterken slecht en zichzelf goed. ‘De leeuw is slecht, omdat hij geen lam is’. Dat is die verachtelijke slavenmoraal die Nietzsche in die christelijke deugd van de nederige dienstbaarheid blootlegde en verfoeide. Daarmee werd alles wat sterk, gezond en vrij is verdacht gemaakt en vergiftigd. Nietzsche had er geen goed woord voor over en verwierp daarin het hele christendom, benevens het opkomende socialisme, hartgrondig en hartstochtelijk. Hij opteerde voor de sterke, vrije en levenskrachtige mens die alle slaafsheid, alle serviliteit en zieligheid achter zich heeft gelaten en die geen last meer heeft van zijn slechte geweten hem aangedaan door de insinuaties en de manipulaties van de benepen en rancuneuze zielen. Die vrije mens is weliswaar ook de eenzame mens, maar zonder onder die eenzaamheid te lijden. Hij geniet zijn autonomie en hij leeft als de adelaars hoog boven het aards gewemel en het menselijke gedoe. De keuze van Nietzsche is in wezen een keuze voor een ‘Humanität ohne den Mitmenschen’ (Barth).
Daarin was Nietzsche overduidelijk anti-christelijk en anti-evangelisch, maar heeft hij tevens scherp gezien, scherper dan veel van zijn tijdgenoten, waar het in Jezus en het evangelie om begonnen is. Toch om de bevrijding en verheffing van armen, slaven en onderdrukten tot vrije mensen, die leven elkaar ten goede, in een elkaar verrijkende vrede. Nietzsche had daar geen enkele fiducie in en voorzag daarin alleen maar ‘een opstand der horden’. Slaven die zich ontpoppen als respectloze heersers en dat misschien nog vroom verkopen of ideologisch rechtvaardigen ook! Hij zag niet de verschijning van de in vrije liefde dienende mens, die in Jezus openbaar geworden is en vruchten draagt en navolging vindt in de geschiedenis van het mensengeslacht. Daar had of wilde hij geen oog voor hebben. Uit haat en afschuw van het christendom dat hij om zich heen had gezien.
De naaste liefhebben in vrijheid en onbaatzuchtige dienst. Kan dat dan? In zekere zin niet. Want altijd zijn we wel uit op macht, aanzien, eer en uiteindelijk onszelf. Tenzij, tenzij we weten van het a priori van Gods liefde waarin we reeds geliefd zijn en geloven (en daaruit leven) dat er in al deze dingen reeds voorzien is. Daarin ontvangen we een vrij hart en krijgen we hoofd en handen vrij om ook zelf in de ander dienende en erende liefde te wandelen en te handelen. Onbekommerd om dank, loon of erkenning. Inderdaad ‘als knechten die enkel hun plicht doen’. Maar dat als bevrijden; en om daarom ‘nooit meer slaaf te wezen’ (Lied 485 Liedboek). Als mensen die liever staande sterven dan kruipend leven.
Rens Kopmels