JHWH is richter (Ps. 7: 9)

logoIdW

 

JHWH IS RICHTER

JHWH zal de volken recht doen;

richt mij, JHWH, naar mijn gerechtigheid,

en naar mijn oprechtheid die bij mij is (Ps. 7: 9, St.Vert.).

 

 

De Here is Richter. Ik vertaal toch maar met Richter. Bij het woord rechter denken we aan rechtbanken, toga’s, advocaten en strafrecht. Maar richten is in de bijbel: gerechtigheid doen. Onze rechter heeft daar natuurlijk ook mee te maken, maar richten is meer. Het gaat om recht verschaffen. Helpen wie geen helper hebben. En de onderdrukker, de mens van eigen gewin en eigen belang “en het kan me verder niks bommen” zijn plaats wijzen, een toontje lager laten zingen, ja als het moet, als het om bijvoorbeeld een tiran gaat, hem naar het dodenrijk zenden, opdat de ellendige bevrijd wordt uit de benauwdheid.

 

De psalmist, David, roept om dit richten. Het is een roepen uit verlegenheid. Hij ziet de wereld. Het gewoel van de volken. Hoe machthebbers opstaan en letterlijk over lijken gaan. Hoe er conflicten zijn, tegenstrijdige belangen. Hoe de één met zijn waarheid staat tegenover de ander met zijn waarheid, beiden gevangen in de twist. En wat te doen?

Is het niet ook onze vraag en onze verlegenheid? We zien wat de volken beramen (Ps. 2). We weten van de grote problemen, mondiaal, economisch, maar ook politiek-geografisch. Of in ons eigen leven: als we vastzitten in een situatie. Als mensen tegen ons opstaan en we in een ernstig conflict terecht zijn gekomen. Of waar we schuldig zijn. Hoe kom je eruit? Wie zal recht doen?

 

Vanuit deze verlegenheid roept nu de psalmist: “JHWH zal de volken recht doen.” Dat is zijn geloof en vaste vertrouwen. Maar dan: “Richt mij, JHWH, naar mijn gerechtigheid.” Doe mij recht. Het is precies wat we van deze Richter mogen verwachten: dat Hij recht verschaft. Dat Hij ons op de weg van zijn Bevrijding en Recht zet. Van zijn Tora. Want alleen in dat spoor kan leven leven zijn (Ps. 119, ber.).

 

“Richt mij, doe mij recht naar mijn gerechtigheid.” Wat betekent dat, dat David zegt: naar mijn gerechtigheid? En dan: “naar mijn oprechtheid die bij mij is.” Bedoelt hij dat hij er recht op heeft? Of dat hij het onrecht dat hem wedervaart, de benauwdheid, de vijandschap, dat hij dat niet verdiend heeft, omdat hij rechtvaardig en onschuldig zou zijn? Dat hij de boze wereld aanklaagt, maar tegelijk zichzelf verschoont en bij God aanklopt? Wat bedoelt David als hij zegt: naar mijn gerechtigheid?

 

Ik geloof niet dat David overtuigd is van zijn onschuld. Noch dat hij zich op zijn eigen gerechtigheid laat voorstaan. En ook niet dat hij verontwaardigd is dat hij niet krijgt waar hij als mens recht op meent te hebben. Nee, is Davids gerechtigheid niet gelegen in Góds gerechtigheid? Daar loopt de Psalm op uit. “Ik zal JHWH loven naar zijn gerechtigheid” (Ps. 7: 18). En Gods gerechtigheid is: recht doen, richten. De vernederden en gebukten oprichten, maar patsers in het stof werpen (want dat is de keerzijde). En dat David nu bidt: Och, dat Hij ook mij opricht. Mij helpt. Mij niet overlaat aan mijn óngerechtigheid, waar ik zonder God ben, voor mijzelf ga, mijn eigen kracht en gewin zoek en mijn vertrouwen op Hem niet stel. Als dát het zou zijn, “dan moge de vijand mij vervolgen en achterhalen (…) en mijn ziel nederwerpen in het stof” (Ps. 7: 6). Maar mijn gerechtigheid is Híj – dat toch Hij zich over mij ontfermt en mij in genade aanneemt…

 

Davids gerechtigheid is deze: dat hij weet van Gods gerechtigheid, zijn richten, zijn bevrijden; dat hij weet van de weg die Hij gaat. Davids gerechtigheid is: ertoe bestemd te zijn om op de weg van Bevrijding en Recht gezet te worden. Om zo… zelf gerechtigheid te doen. Niet onheil te stichten dat weerkeert op je eigen hoofd; geen kuil te graven voor een ander om er vervolgens zelf in te vallen; niet je te verheffen om daarna vernederd te worden; maar om om te zien naar de weduwe, de wees en de vreemdeling; jezelf prijs te geven en God en je naaste te dienen en zo eeuwig leven te hebben.

 

“Richt mij, Here, naar mijn gerechtigheid.” Want alleen in uw spoor kan leven leven zijn.

Wouter Klouwen