Hemelvaart (Jona 1: 9)
HEMELVAART
– Ik vrees JHWH, de God des hemels, die de zee en het droge gemaakt heeft. (Jona 1: 9)
In de diepte van de zee klinkt het loflied van Jona. Hij is in de diepte neergedaald, verworpen van voor Gods aange-zicht. Het is met hem gedaan. Hij heeft zichzelf onmogelijk gemaakt. Hij moest naar Ninevé, hij ging de andere kant op, naar Tarsis. Hij moest profeet zijn van het Woord van JHWH, maar hij wilde niet. En hoewel hij het niet wilde, blijkt hij het nu toch te zijn: profeet van de vrije genade. Het zal niet alleen blijken als hij later alsnog in Ninevé komt, maar hoor hier al: uit de diepte van de zee stijgt een loflied op. “In des afgronds bange kreet ruist de lof des Heren”.
De klacht van Jona is een lofprijzing. Waar anders kan hij JHWH prijzen dan dáár? Een gebroken geest en een ge-broken hart, dat is het offer dat JHWH behaagt (Ps. 51). Want hier heeft hij van zichzelf niks meer te verwachten. Hier kan alleen JHWH uitkomst geven. In zijn klacht erkent Jona dat; met zijn roep beaamt hij dat.
In de Heidelbergse Catechismus staat, in antwoord op de vraag waarom in de geloofsbelijdenis gesproken wordt over “nedergedaald ter helle” (vraag 44), het volgende:
“Opdat ik in mijn hevigste aanvechtingen verzekerd en volkomen getroost moge zijn, dat mijn Here Jezus Christus door zijn onuitsprekelijke angst, smarten, verschrikking en helse kwelling, die Hij, ook in zijn ziel, zowel aan het kruis als tevoren, heeft doorleden, mij van de helse angst en pijn verlost heeft.”
Zo heeft ook Jona zijn God gekend. Nergens ben je zonder Hem. “Al maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde – Gij zijt er; nam ik vleugelen van de dageraad, ging ik wonen aan het uiterste der zee, ook daar zou uw hand mij geleiden, uw rechterhand mij vastgrijpen” (Ps. 139: 8-10). Er is geen ontkomen aan. Het is arrestatie als aanklacht én arrestatie als vrijspraak tegelijkertijd. Dat heeft Jona geweten: ik ga eraan, maar Hij bewaart me. Hij heeft het geweten, want hoe kan hij anders zijn Heer in het hart van de zee danken voor de verlossing van zijn leven? Hij dankt, al is hij “in diepten van ellende”. Hij prijst, al zijn de grendelen der aarde voor altoos achter hem (Jona 2: 6). Hij weet immers van uitredding, genade, die voorbij zijn eigen mogelijkheden ligt. Hij weet van de genade van de God des hemels, die de zee en het droge gemaakt heeft (Jona 1: 9).
Het is misschien niet zijn eigen weten, maar het is als zijn eigen weten. Immers, wie kan dit weten? Je moet in de zee er ook wel voor bewáárd worden. Tenminste een vis moet je beschikt worden, die je opslokt, waarin je kunt staan en bidden. Alleen door zijn (Gods) genadige beschikking (van een vis), kun je weten, dat is prijzen en danken, klagen en roepen. Word je zo in de diepte niet bewaard, dan is het gedaan. Maar in zijn ontferming is Jona bewaard, in de vis, zoals in zijn ontferming de gemeente bewaard is, in de tempel, waar ze de Schriften leest en de gebeden opzegt. Het is zijn ontferming, dat we in de diepte niet zonder Hem zijn; dat we, al gaan we ook door een dal van diepe duisternis, geen kwaad vrezen, “want Gij zijt bij mij” (Ps. 23: 4). Het is de ontferming van de God des hemels.
Dat is het geheim van hemelvaart. Dat er sprake is van ‘bewaring’ in de diepte. Dat er sprake is van troost in zijn hel-levaart. Want wie anders zit in den hoge, dan de God van de diepte? Wie anders heeft macht dan Hij, die een vis beschikte; wiens pad is door de golven; die slapen kan, in het schip, terwijl het stormt en wij vergaan? Wie anders regeert de wereld dan Hij die sterft aan het kruis, om zondaars te bevrijden? Ja, wie anders pleit voor ons, dan Hij die ‘God’ voor ons allen heeft overgegeven, om ons met Hem ook alle dingen te schenken?
Dat is het geheim van hemelvaart, dat ik verzekerd mag zijn “dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here” (Rom. 8: 38-39), Hij die is nedergedaald ter helle, ten derden dage wederom opgestaan, opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods.
Wouter Klouwen