Arm van geest (Mat. 5: 3)

logo-idW-oud

 

ARM VAN GEEST

Zalig de armen van geest, want van hen is het koninkrijk der hemelen (Matteüs 5:3)

De Bergrede is een programma dat staat als een huis. Een programma zoals je dat in de politiek zou wensen: helder, principieel, met oog voor de mensen om wie het gaat. Als het in een oneliner gegoten zou worden, dan zegt Jezus zoiets als: ‘erkenning voor wie het in deze wereld slecht getroffen heeft en erkenning voor wie zich dat aantrekt’.

Dit is taal die we nodig hebben. Als tegenwicht voor lucht en leegte. Taal die als balsem werkt voor hen die geschon-den door het leven gaan. En als bemoediging voor degenen die zich, soms al zuchtend, blijven beijveren om de reali-sering van het hemelse koninkrijk te bespoedigen. Jezus woorden, opgevat als indicatief en imperatief tegelijkertijd.

De Bergrede werkt echter ook als poëzie. Het ritme van de herhalingen trekt de toehoorder mee in de stroom van deze statements. Voor je het weet wil je er zelf deel van uitmaken, hoor je erbij, ben je zelf zalig gesproken. ‘Ihr seit selig’, zo begon de onlangs overleden Rudolf Bohren in 1995 een preek over dit gedeelte. ‘Ihr seit selig’, dat is ver-kondiging. De indicatief als proclamatie waarbij je beseft dat in deze catalogus van zaligsprekingen ook jouw naam genoemd wordt. Onversneden evangelie.

De inzet blijft echter bevreemden, want waarom stelt Matteüs zo nadrukkelijk de ‘armen van geest’ voorop? Hij moet er een bedoeling mee hebben, om, anders dan Lukas 6:20 niet de armen als zodanig aan te spreken, maar de armen van geest. In de traditie van Israël heeft Lukas recht van spreken, hij sluit aan bij de ‘anawim’, de vrome verdrukten en armen van Jesaja 61, zij die uitzien naar de bevrijding door de Eeuwige. Waarom dan nu bij Matteüs deze ‘vergeeste-lijking’?

Misschien lijkt het verschil groter dan het is. Want beide categorieën, armen en armen van geest roepen al snel een zelfde soort sentiment op. Of het nu de combinatie vroom en arm of vroom en eenvoudig is, beide doen het goed. Het is ook heerlijk contrair aan onze samenlevingsorde: eindelijk een voorsprong voor de armen en voor het gewone volk, in tegenstelling tot geleaste rijkdom en de hoogmoed van een intellectuele elite. Matteüs’ accent geeft bovendien ruimte om deze zaligspreking zonder terughoudendheid te claimen voor mensen die geboren zijn met een laag IQ. Of voor hen die geboren zijn met het syndroom van Down. Of anders, vandaag zo in de belangstelling, voor mensen met autisme die in zekere zin ‘eenvoud’ nodig hebben om zich staande te houden. Geen romantisering, maar erkenning is het heil dat hen ten deel valt.

Niettemin speelt er bij Matteüs waarschijnlijk iets anders. Het gaat hem wellicht niet zozeer om mensen arm van geest, maar mensen arm aan Charisma, arm aan Heilige Geest. In de gemeente van zijn tijd kon de nadruk op geestesgaven zomaar dominant worden. De Geest als verdienste die onderscheid maakt. In zijn weergave van Jezus’ woorden brengt Matteüs daarom de armoede terug tot de kern: zalig de armen van Geest, want tussen Pasen en Pinksteren ligt een lange, maar gezegende weg.

Ciska Stark