Luther als (gast)voorganger

Toen de humanist Eobanus Hessus (1488-1540) Luther op weg naar Worms had horen preken in de Erfurter Augustinerkirche op 7 april 1521, schreef hij dat ‘het geweld van zijn verkondiging alle harten deed smelten als sneeuw voor de eerste voorjaarsbries’. Een maand later zou als gevolg van het edict van Worms een verbod gelden voor de verspreiding van Luthers geschriften. Daardoor werden zijn preken nog belangrijker.

Gelukkig werden er via allerlei creatieve omwegen – het weglaten van exacte datering, het drukken buiten ’s landsgrenzen, de vele en gevarieerde (Advents-, Wartburg-, Weihnachts-, Fasten-, Sommer-, Winter-, Fest-, Kirchen-, Haus-) postilles – alternatieven gevonden en kon de beweging van de reformatie, die ook een preekrevolte was, zich doorzetten. Echter, lang niet iedereen was in Luthers tijd een lezer…

De kansel was dé plek waar de kloof tussen lezers en niet-lezers kon worden overbrugd, theologische vragen en praktische kwesties konden worden aangesneden en het verschafte de reformator bovendien ingang in alle sociale lagen van de bevolking: de landarbeiders, de stedelingen en de hoge adel. In zijn aanspreekvormen laat Luther dat merken. Hij richt zich geregeld expliciet tot: kinderen, moeders, vaders, knechten, maagden, boeren, stadsburgers, overheden. Hij stileert zijn gehoor met onderscheidingen als: mensen met oprecht hart, personen met een onwelwillend gemoed en toehoorders met een verhard hart. De preken bevatten het hoofdbestanddeel van zijn opvattingen, ontvouwen de polemische omgang met zijn tegenstanders, zijn een toonbeeld van pastorale omgang met de gemeente en bevatten een schat aan historische en theologische informatie.

Coutouren van onderzoek

Luther moet in zijn leven, naast alle colleges, disputaties, catechismi, brieven, tafelredes en traktaten zo’n drieduizend preken hebben gehouden – hij preekte ook regelmatig doordeweeks. Zo’n tweeduizend daarvan zijn bewaard en in zo’n dertig banden Weimarer Ausgabe terug te vinden, een geweldige bron van (al eeuwenlang!) onderzoek.

De vraag is wel: gaat het om ipsissima verba Lutheri? Bekend is dat Luther kleine notitieblaadjes in het Latijn maakte die hij als geheugensteuntje meenam op de kansel. Maar deze raakte hij vaak kwijt, of hij beklaagt zich erover dat ze werden gestolen, of hij gaf ze weg. Luther vertelt dat hij dag en nacht door ideeën wordt overvallen, en dat hij die dan kort noteert om nog eens uit te werken. In de Tischreden (WA T4, 4719) zegt hij zelf te lijden onder zijn eigen spontaniteit op de kansel: ‘Wan ich hinunter vom predigstuel gestiegen bin, so habe ich mich besonnen vnd befunden, das ich nichts oder gar wenig dauon geprediget habe, das ich bey mir concipirt habe’.

Daar de meeste preeknotities van Luther verloren zijn gegaan, gaan de overgeleverde preken terug op het meeschrijven van hoorders zoals Andreas Poach (1516-1585) en op talrijke stenogrammen van Georg Rörer (1492-1557). Latere redacties, ook binnen de Weimarer Ausgabe – die weer een belangrijke impuls vormde voor de Lutherrenaissance – hebben geregeld tekstkritische kanttekeningen en soms correcties aangebracht naar aanleiding van nieuw ontsloten bronnen en inzichten.

Systematisch-theologische interesse naar de prediking van Luther was lange tijd vooral gericht op de dialectiek van wet en evangelie. Pas recentelijk komt er meer aandacht voor het eigene en het kontekstuele van zijn preken. Sommige monografieën richten zich daarbij op een bepaald jaar (Susanne bei der Wieden 1999: Luthers Predigten des Jahres 1522) of op een onderdeel van een kerkelijk jaar (Jin Ho Kwon 2008: Luthers Passions- und Osternpredigten bis 1530), weer anderen op een bepaald bijbelboek (Martin Brecht 2005: Die Entwicklung der Theologie Luthers aus der Exegese der Epistel S. Petri gepredigt 1522/1523) of thema (Jonathan Mumme 2015: Die Präsenz Christi im Amt. Ausgewählte Predigten Luthers 1535-1546).

Het boeiende van de studie van Lehmann is dat hij nog weer een ander criterium hanteert. Hij richt zich op preken die Luther buiten Wittenberg hield. Enerzijds hadden die vaak een historische aanleiding, zoals de voorjaarsreis die Luther in 1522 door Sachsen maakte naar Borna, Alterburg en Zwickau, de Coburger preken die Luther hield in de schaduw van de Rijksdag te Augsburg in 1529, of de Kemberger preken die Luther op de nabij Wittenberg gelegen kansel uitsprak tussen 1516 en 1537,  of de afscheidspreken die hij in Eisleben kort voor zijn dood in 1546 ten beste gaf. Anderzijds besteedt hij aandacht aan die preken die Luther als hofprediker hield. Het meest boeiden mij de preken die Luther, en ook dat is origineel aan deze studie, als ‘Kasualprediger’ uitsprak. Lehmann geeft in het hele boek en ook bij de casualia (heel veel!) historische en überlieferungsgeschichtliche context, de preken winnen daardoor aan reliëf. Het gaat om preken – soms eerder homilieën, want nogal eens ontbreekt de setting van de zondagse eredienst –  in bijzondere omstandigheden: een doop op verzoek, een huwelijkspreek gehouden bij een bevriend of adellijk bruidspaar, de bevestiging van de eerste Lutherse bisschop (Naumburger Dom 1542) en de inwijding van de Torgauer Schlosskirche – het eerste godshuis dat na de reformatie in Sachsen werd gebouwd (1544). Overigens zijn er geen rouwpreken buiten Wittenberg van Luther bekend.

Wasser und Gots Wort dabey (WA 34 I)

Geregeld kiest Luther zijn tekst in het spoor van de toen bruikbare leesroosters: de huwelijksdienst in de week na de 22ste zondag na Trinitatis gaat bijvoorbeeld ook over Mat 22:1-14. Indringend gaat hij in op het bruilofskleed, op de motieven van de bruiloftsgasten om aanwezig te zijn. Hij richt zich in directe rede tot de (mannelijke!) hoorder, die heeft te strijden als de heilige George tegen de draak. En hij stelt dat we zo naar het huwelijk in optima forma moeten kijken, dat bruid en bruidegom samen het levende beeld van God op aarde vormen. Nogal eens komt Luther in zijn huwelijkspreken over Hebr 13:4 te spreken. Hij benadrukt dat het huwelijk weliswaar geen sacrament is, maar wel heilig. Hij stelt echtbreuk gelijk aan ketterij.  Ook herken je bij hem motieven die herinneren aan Von Clairveaux: over de onaanzienlijke, lelijke bruid (de gemeente) die door de stralende Bruidegom (Christus) is gekozen.

In de dooppreken – de reformator thematiseert de doop geregeld, tussen 1525 en 1546 wijdde hij maar liefst zevenenveertig preken aan de doop – komt sterk naar voren hoe beeldrijk Luthers prediking is, hoezeer ook op affecten gericht. Zo zet hij het niet indrukwekkende van de waterdoop af tegen de ostentatieve, bloedrijke zelfkastijding van kartuizers en benadrukt de ‘herrlichen Wechsel’. Lehmann spreekt wel van de ‘ervaringstheologie’ van Luther. Er is op die omschrijving best een en ander af te dingen – maar hij doet tegelijk recht aan iets wat Luther ook in zijn theologische bezigzijn steeds benadrukte ‘weyl wir in den funff synnen leben’ (WA 6,359,7).

Opvallend is dat de reformator in de doopdiensten niet ingaat op kwesties als de volwassendoop of de wederdopers. Wel wordt duidelijk dat de hervormingsbeweging ook een rituele reformatie betekende. Tegenover de ‘Blitz und Donner’ op Sinaï behelst de eenvoudige doop – waarbij het water nooit zonder Gods Woord kan – het alomvattende heil van God, en effectueert het in het leven van de gedoopte: zekerheid des geloofs en een vrolijk hart!

Non moriar, sed vivam

Een bijzonder fenomeen in Luthers tijd – zeker in vergelijking met de onze – is de hoeveelheid ordinaties van predikanten: tussen juni 1537 en februari 1546 waren dat er 741! Het was onder predikanten in die dagen een eer door Luther zelf bevestigd te zijn, getuige velen die lieten optekenen: ‘Von Doctore Martino dorthin berufen und ordinirt’.

Bijzondere aandacht kreeg de bevestiging van de allereerste (tegen)bisschop op 20 januari 1542 te Naumburg. Zowel in liturgisch als homiletisch opzicht wordt deze het model voor alle ordinaties. Als tekst – Luther preekte er nooit eerder over – kiest hij Hand 20:28-29. Het bekende beeld van de herder treffen we daar, maar uitgebreid wordt ook ingegaan op de wolven die de kudden niet met rust laten, Luther spreekt zelfs van een ‘Wolfs-regiment’. De aarzelingen die de te bevestigen bisschop Nicolaus van Amsdorf eigen waren, vergelijkt Luther met de aarzelingen van Valerius, bisschop van Hippo die leed onder het ambt en Augustinus verzocht voor hem te preken. Maar Augustinus hield voet bij stuk: je zal zelf moeten preken!

Ook richt de kerkhervormder zich in die preek op de (ongeveer 5000) toehoorders en gebruikt voor het evangelie het treffende, alledaagse beeld van het paard en de wagen, geïnspireerd op Habakuk 3:8. Ik kan het niet laten met notulist Krottenschmidt Luther zelf aan het woord te laten: ‘Wie schwerlich geht diesen wagen gottes fort, den es hangte sich dreck an die reder, stein und klöez legen in dem wege, der wegen schlug von einer seiten zu den andern und breche die achse und fil der furman von dem pferde….. Aber gleich wol hies ehr inen ein wagen des heils, der den sig behilt und entlich hinaus fure’.

Meer plastisch dan bemoedigend schetst Luther hier het geordineerde ambt. En toch.. al aan het begin van deze eredienst is zingend de toon gezet: non moriar, sed vivam et narrabo opera Domini!

Peter Verbaan

Literatuur:

Roland M. Lehmann, Reformation auf der Kanzel. Luther als Reiseprediger. Beiträge zur historischen Theologie 199. Mohr Siebeck Tübingen 2021

Joachim Ringleben, Gott im Wort. Luthers Theologie von der Sprache her. Hermeneutische Untersuchungen zur Theologie 57. Mohr Siebeck Tübingen 2014