Reactie op ‘Zin in verhalen’

logo-idW-oud

Reactie op ‘Zin in verhalen’

Graag ga ik in op het verzoek van de redactie om te reageren op het artikel van Teunard van der Linden van 11 juni, waarin hij weergaf waar het mij in mijn boek Wandelen over het water om gaat en daar een drietal vragen aan verbond. Drie theologen en een filosoof deden dat vóór mij in het nummer van 13 augustus.

Ik was door dit alles verrast. Ik ben plotseling een narratief theoloog geworden, al weet ik nauwelijks wat dat is. Ik heb in mijn boekje niet anders geprobeerd dan bijeen te brengen wat ik in de afgelopen twintig jaar aan mijn gemeente heb getracht over te dragen als achtergrondskennis voor het verstaan van de bijbelse verhalen, al doet het mij deugd dat andere gemeenten daar iets aan blijken te hebben, en In de Waagschaal erop wilde ingaan.

Laat ik, voor ik op de drie vragen inga, trachten helder te maken, wat ik beoogde. Ik ben, zoals menig predikant, telkens aangelopen tegen de moeite die mensen hebben met allerlei wonderbaarlijke verhalen uit de bijbel. Men denkt vaak dat men ze letterlijk moet nemen, maar men kan dat niet meer. Vaak zien mensen dan slechts twee mogelijkheden: men aanvaardt dat wij nu eenmaal niet alles begrijpen kunnen en dat voor God niets onmogelijk is, en gelooft deemoedig dat wat daar staat ook zo gebeurd is, of men neemt zijn verstand serieus en beschouwt die wonderbaarlijke verhalen als sprookjes die men niet serieus kan nemen. En niet lang daarna bedankt men, terecht zou je bijna zeggen, voor de kerk.

Het is dan – als ze toch op catechisatie verzeild raken, soms uit goede wil met hun vriendje of vriendinnetje mee – voor velen een grote opluchting als zij merken hoe deze verhalen een diepere boodschap bevatten en stammen uit een cultuur waarin men gewend was die boodschap in verhálen over te dragen, verhalen die men vroeger nog kon zien als echt gebeurd (over een zon die stilstaat, over water dat in wijn verandert), maar die wij in de zo andere wereld waarin wij nu leven niet meer letterlijk kunnen nemen. Dan worden die deelnemers niet zelden allemaal enthousiaste theologen, en gaan zelf aan de slag: Wat zou het bijvoorbeeld betékenen, dat die stammoeders van Israels allemaal als onvruchtbaar worden getekend? Wat betékent het als men ‘God’, dat grote Geheim achter ons bestaan, als een persóón ziet, die vanuit de hemel ons mensen ziet en hoort? Wat willen die opstandingsverhalen eigenlijk zéggen?

Zeker, ik ben het met Kuitert eens dat alles wat wij mensen over ‘boven’ menen te weten van beneden komt. Maar ik zou geen dominee zijn geworden als dat ‘boven’ niet een Wérkelijkheid voor mij was, die aan ons denken vooráfgaat, en die ons vraagt: mens, waar ben je? Het is dus voor mij ondenkbaar dat deze Werkelijkheid – één van de vragen van Van der Linden – slechts verháál zou zijn. God is voor mij de werkelijke auctor van de Geschiedenis, dat moeizame wordingsproces van die wereld die hij op het oog had toen hij daarmee begon. Daar getuigt bijvoorbeeld dat verhaal van, hoe hij Mozes opriep om zijn volk uit het slavenbestaan in Egypte te bevrijden. Zo heeft Israel deze God verstaan: als een bevrijdende kracht in de geschiedenis der mensen, en zo versta ik hem ook. Dat geloof mondt uit in dit roepingsverhaal, en dat verhaal schept, dat ben ik met Rens Kopmels in zijn reactie eens, opnieuw geschiedenis.

Teunard van der Linden hoeft er niet bang voor te zijn, dat bij mij de heilsgeschiedenis óók verhaal wordt. ‘Als ook God zelf tot verhaal wordt’, vraagt hij zich af, ‘wat blijft er dan over van zijn daden in de geschiedenis?’ Mijn antwoord zou zijn: niet veel. Maar al kunnen wij de steen die Israel, door Gods geest gegrepen, in de vijver van de geschiedenis heeft geworpen niet meer terugvinden, al is het reconstrueren van wat Jezus nu preciés heeft gezegd en gedaan is niet goed mogelijk, wij zien in de bewogen verhalen van het Oude en Nieuwe Testament en aan alle oevers van de wereld er de brede golfslag van.

Van der Linden is het met mij eens, dat ‘alles achteraf is opgeschreven’, en ‘de gelovige ervaring staat er achter.’ Maar het belangrijkste voor Van der Linden is de vraag ‘of Gód er ook achter staat’. Of je mag hopen dat door alle mensenwoorden heen zijn woord weerklinkt. ‘Het narratieve instrumentarium kan óók dienen om het profetische karakter en de weerbarstigheid van de bijbeltekst vakkundig te retoucheren. Je kunt je afvragen’, zegt hij, ‘hoeveel burgerlijks er schuilt in een narratieve benadering als die van Ter Linden.’

Ik weet niet goed wat ik daarop moet zeggen. Ik heb in mijn boekje niet anders gedaan dan trachten de boodschap van menig wonderbaarlijk verhaal te laten zien. Naar ik hoop klinkt daar dan ook het appèl in door dat daarvan uitgaat, ook nu nog. De bijbelse verhalen zijn voor wie goed leest altijd anti-burgerlijk. Zij zullen ons altijd oproepen niet tevreden te zijn met het onrecht, de armoede, de vernedering van mensen dichtbij en veraf. Er was en is voor de man van Nazareth eigenlijk geen plaats in onze herberg, en wij weten dat. Maar roept het feit dat ‘het verhaal’ weer herontdekt wordt als drager van de boodschap, het gevaar op van laten we zeggen een zekere brave wereldgelijkvormigheid? Waarom dan? De vrees van Van der Linden komt, lijkt mij, meer voort uit zijn zorg over wat wij daar als dominees op zondagmorgen van het bijbelse verhaal máken. Of wij het verhaal wel recht doen, ook als het voor ons mensen, en dus ook voor de voorganger, een ongemakkelijk verhaal is. En dat zijn ze eigenlijk alle!

Van der Linden komt tot zijn vraag omdat hij ervan schrok dat ik in mijn boek God genoemd heb: ‘een geestelijke kracht, die niet op eigen kracht iets kan’. Dat lijkt hem, hoewel hij het appèl tot verantwoordelijkheid erin verstaat, toch ‘vloeken in de kerk’. Maar, zo zou ik willen vragen, waar is, als Gods geest ergens werkzaam is, de mens niet tegelíjk in het geding? Hoe zal God een drenkeling redden, als niet een mens hem een touw toewerpt? Hoe zullen die levend onder het puin begraven Pakistani, die maar om hulp roepen, ooit nog het daglicht zien als niet talloze landgenoten dag en nacht bleven graven, luisteren en weer graven? En danken wij niet heel ons geloof aan een timmermanszoon? Hoe kunnen de liefde, de gerechtigheid, de barmhartigheid, al die gestalten van God, in deze wereld ooit landen anders dan door het denken en handelen van mensen heen? ‘God heeft geen andere handen dan de onze’ is een zin van Sölle (die ik onlangs overigens tegenkwam bij de mystica Theresa van Avila) en waar ik, al is Rens Kopmels dat niet met me eens, voor sta. De mens kan niets zonder God, maar God – die gans andere, zeker – kan of wil in mijn ogen ook niets zonder de mens. En als Jona (zoals wij weten beeld voor Israel, voor de kerk ook wat mij betreft) het zelf laat afweten, dan vindt God wel ergens een paar heidenen om hem weer in het gareel te krijgen. Maar God kan het niet zonder grondpersoneel.

Nog één punt. Van der Linden verheugt zich erover dat de narratieve theologie ruimte laat aan een joodse herbronning van de exegese. Maar, zegt hij, het is toch oppassen. Ik citeer: ‘Als Nico ter Linden bijvoorbeeld zegt dat Israel in de Schrift geen natie is maar een notie’ (deze uitspraak stamt meen ik van Barnard), ‘dan… is het ook gemakkelijk om van Israel een verhaal te maken en je verder niet te bekommeren om Israel als volk, land en natie.’

Ik begrijp denk ik zijn punt, maar loopt een theologie die oog heeft voor het betekenisvolle van het bijbelse verhaal dat gevaar meer dan een andere exegetische benadering? Ik aanvaard, zij het niet zonder moeite, dat de verbondenheid van de joden met het land van hun oorspronkelijke herkomst en hun verbondenheid met Jeruzalem, de eeuwen door, geleid heeft tot een keuze van geen ander land dan dit. Ik vind tegelijk dat je van dit volk mag vragen of het, in de geest van de aan Abraham gegeven roeping om ‘alle geslachten van de aardbodem tot een zegen te zijn’, naast enige politieke realiteitszin, ook een gelovige, morele verantwoordelijkheid voelt voor de toekomst van de Palestijnen die deze gebieden in deze dagen bewoonden en bewonen. Deze mondiale sociale bewogenheid mogen wij overigens vragen van alle politieke groeperingen die zich door Abraham en Mozes en Jezus geraakt weten.

Maar zou een narratieve theologie, wat dat dan ook mag zijn, het door Van der Linden gesignaleerde gevaar eerder lopen dan anders georiënteerde theologieën?

Carel ter Linden