Klokkeluider tegen wil en dank

Klokkeluider tegen wil en dank

Bij de honderdste geboortedag van Karl Barth

Klokkeluider tegen wil en dank! Zo heeft de op 10 mei 1986 honderd jaar geleden geboren Zwitserse theoloog zichzelf een keer gekenschetst. Hij beleefde zich als iemand die “in een donkere kerktoren omhoogklimmend, onverwachts in plaats van de leuning een touw, en nog wel het klokketouw, te pakken krijgt. En nu tot zijn schrik moet horen hoe de grote klok boven hem luidde en niet willen herhalen. Hij zal, onthutst door het gebeurde, zo voorzichtig mogelijk verder klimmen.

Deze kenschetsing “klokkeluider tegen wil en dank” mag nog steeds gelden. Van 1920 af heeft Karl Barth de discussies in kerk en theologie beheerst, oude grenzen verleggend en nieuwe kaders aangevend. “oecumenische theoloog” is hij genoemd, gelet op zijn wetenschappelijk gesprek met de theologen uit de geschiedenis van de christelijke kerk van verleden en heden. Verschillende decennia lang is hij, de protestantse theoloog, de belangrijkste gesprekspartner geweest van de toonaangevende rooms-katholieke theologen. Zijn theologie is volgens de Nijmeegse hoogleraar Frans Haarsma, een niet weg te denken component geweest in het ontstaan en de ontwikkeling van de “nouvelle theologie” (Congar, Urs van Balthasar c.s.), die op haar beurt het Tweede Vaticaans Concilie heeft mogelijk gemaakt. De constitutie van Vaticanum II over de goddelijke openbaring is nauwelijks te plaatsen zonder daarin, zij het indirect, de invloed van het gedachtegoed van Barth te erkennen.

“Bijbels theoloog” is hij genoemd, vanwege zijn exclusieve aandacht voor wat er staat in de bonte verzameling boekjes, die wij bijbel noemen.

Verlegenheid

Vele anekdotes doen over hem de ronde. Ze hebben betrekking op zijn humor, zijn liefde voor Mozart (zo begon en eindigde Barth elke dag met het luisteren naar een werk van Mozart), zijn beslistheid in formuleringen, zijn hartstocht voor de zaak van God ten bate van de wereld.

“Is de paus dan toch onfeilbaar?” Was zijn relativerend commentaar, toen hij hoorde dat paus Johannes XXIII op de vraag wie volgens hem de grootste theoloog van zijn tijd was, had geantwoord: Karl Barth. Het tekent hem in zijn ontspannenheid, wars van zwaarwichtig zelfbewustzijn. Vrij, omdat hij zich door God aanvaard wist.

De in de donkere kerktoren moeizaam omhoogklimmende figuur is de jonge dominee van Safenwil in het kanton Aargau. Zondag aan zondag moet hij preken voor zijn gemeente, oude en jonge boeren en arbeiders. Wat moet er gezegd worden? Waarom en waarvoor zijn de mensen gekomen? Benauwende vragen, omdat de bagage van de universiteit ontoereikend blijkt te zijn om deze existentiële vragen te beantwoorden. De mensen in de kerk zijn niet gekomen voor een lezing uit het programma van de volksuniversiteit.

Niet voor een dogmatisch vertoog, nog voor enige momenten stichtelijkheid. Zij zijn gekomen, zo was het inzicht van Barth, om het woord Gods te horen in de actualiteit van hun leven. Zij zitten in de kerk om richting te ontvangen voor hun persoonlijke vragen en maatschappelijke keuzen.

Het brengt de jonge predikant tot nieuwe, geconcentreerde studie van de bijbel als het enige medium waarlangs het woord van God naar de mensen komt. En zoals vaker geschied is in de kerkgeschiedenis (Augustinus, Luther), is de bestudering van Paulus brief aan de Romeinen uit het Nieuwe Testament de “eye-opener” voor het nieuwe inzicht. In twee versies schrijft Karl Barth een commentaar op dit bijbelboek, in 1919 en 1921. De eerste versie is meer manifest dan commentaar. De tweede versie is een brede uitwerking van de fundamentele ontdekking van het woord Gods. Dat woord zegt hij, hebben de mensen niet in bezit. Het geschiedt als een wonder, een inslag van boven, God is en blijft meester van zijn woord. De kerk heeft dat woord niet in depot in haar belijdenisgeschriften, haar traditie, haar cultus. De cultuur houdt er geen magazijn op na, waarin bij voorbeeld menselijk danken of menselijke ervaring de weg bereiden tot de kennis van God. Er gaapt een radicale kloof, die alleen door Gods woord zelf wordt overbrugd.

De klok had geluid. Voorzichtig moest de jonge Barth verder klimmen. Hij deed dat in de publikatie van een ontwerp voor christelijke dogmatiek, dat zweemde te veel naar een christelijke wereldbeschouwing. Daarom werd de naam van wat zijn levenswerk zou worden: kerkelijke dogmatiek> Dat wil zeggen: een gelovig waarnemen en registreren van het handelen Gods, binnen de ruimte van de gemeente, die dat woord heeft ontvangen.

Openbaring

Zijn uitgangspunt kiest Barth, streng methodisch, in de werkelijkheid van de Openbaring. Geen voorafgaand omzichtig tasten naar de mogelijkheid van openbaring. Hij gaat, als een natuurwetenschapper, uit van het gegeven: de Openbaring, die geschied is. Dat gegeven tast hij af. Doet men het op andere wijze, bijvoorbeeld door eerst uit te gaan van de mogelijkheid, om daarna te besluiten tot de werkelijkheid van de Openbaring, dan kan men interessante dingen zeggen, maar men zegt niets over de Openbaring Gods.

De Openbaring Gods komt volgens Barth tot de mensen alleen in Jezus Christus. Hij is het woord Gods tot de wereld. In hem laat God zich geheel en al zien. In concentrische cirkels beschrijft Barth de gang van de Openbaring. Jezus Christus is het geopenbaarde woord Gods. De bijbel legt van deze openbaring getuigenis af. Om die reden is de bijbel het enige document waarbij mensen te rade kunnen gaan om te komen tot kennis aangaande God. De prediking dient zich dan ook, als de actualisering van het zich openbarende woord Gods, Streng te houden aan de uitleg van de bijbel. “Exegese, Exegese, meine Herren”, zo luidden de afscheidswoorden van Barth tot zijn studenten in Bonn, wanneer hij Duitsland verlaat om zich in Bazel te vestigen. De historisch-kritische bestudering van de bijbel wordt volop recht gedaan: niet van kaft tot kaft is de bijbel, fundamentalistisch gezien, woord van God. De bijbel is een verzameling boekjes, stammend uit verschillende tijden, rekening houdend met perse adressen. Maar de in die verscheidenheid vervatte boodschap voor toen is geldig voor nu.

Jezus Christus als het bijzondere middelpunt van de openbaring wordt betuigd in de boodschap van de bijbel.

En via de op de bijbel geconcentreerde uitleg aan mensen verkondigd. Het woord Gods heeft drie gestalten: Jezus Christus, het getuigenis aangaande hem (de bijbel), en de verkondiging gebonden aan dat getuigenis (de preek op zondag). Van de werkelijkheid van de Openbaring uit wordt gegaan naar de mogelijkheid van de Openbaring. Van de bijzondere Openbaring in Christus uit wordt gegaan naar de openbaring hier en nu.

Gesloten systeem?

Zijn tegenstanders ontmoette Barth vooral daar waar zij in de natuur, de menselijke rede of ervaring een aanknopingspunt voor de Openbaring lokaliseerden. Een voorgegeven instantie voor de Openbaring wierp hij echter met kracht van zich. Noch de natuur, noch de mens zijn in zichzelf “offenbaringsmächtig”. Godzelf schept in de openbaring zijn eigen bruggehoofd, zo klinkt het in onvermoeibare concentratie.

Het kwam hem te staan op het verwijt “Offenbarungspositivismus” te bedrijven: alleen maar beschrijven van de werkelijkheid van de Openbaring, zonder rekening te houden met de inbreng van de mens in dat gebeuren. Men verweet hem  een gesloten systeem te hebben gebouwd. Zijn “Kirchliche Dogmatik”, waarin hij Jezus Christus ontvouwde als de daad Gods, in het midden, tussen schepping en voleinding, werd een prachtige kathedraal gevonden zonder deuren. Stond je binnen, dan was het indrukwekkend, stond je echter buiten, dan was het een gesloten, dreigend systeem. Het gesprek met zijn tegenstanders werd door Barth vol overgave gevoerd. Brede stukken kleine lettertekst larderen het betoog, dat zich band na band van de “Kirchliche Dogmatik” ontvouwt. In deze excursen is Barth op zijn best: als exegeet van de bijbelteksten, als interpreet van het diepste motief van zijn tegenstanders.

In de loop van de jaren kan hij zich ook milder opstellen. Het harde, exclusieve van beginjaren wordt getemperd in de gesprekken. De beginperiode móest ook wel eenzijdig zijn, wilde het werken. De theologie die Barth aantrof en waartegen hij zich teweer stelde, had veel te veel aan cultuur, nationalisme, optimistisch menselijks en zelfs irrationeels verdisconteert. De lijn van de beginperiode naar het verzet van de Bekennende Kirche en de Barmer Thesen in nazi-Duitsland tekent zich helder af. Dát was de historische context, waarin de theoloog Barth zijn woorden schreef en sprak. Wat niet uitsluitend aan Jezus Christus, als heer van de geschiedenis, is gebonden, is gevaarlijk heidendom dat zich in destructie uitleeft.

Later kan Barth erkennen dat er in de Schepping ook “lichten” zijn die verwijzen naar het Licht der Wereld, Jezus Christus. Maar een theologie die zich uitdrukkelijk baseerde op het gegeven van natuur, rede, ervaring en zelfs emotie, als “Vorstufe” voor de openbaring, heeft hij steeds bestreden.

Niet alleen tegenstanders ontmoette Barth. Hij vond, zij het in het begin aarzelend en later royaler, erkenning en weerklank in Europa. In ons land waren het met name theologen uit de Nederlandse Hervormde kerk die zijn betekenis op waarde wisten te schatten. Haitjema, Miskotte, Van Niftrik en niet te vergeten Noordmans, hebben Barth in ons land geïntroduceerd. Binnen de gereformeerde kerken vond Barth in eerste instantie slechts afwijzing. Totdat Berkouwer het voor hem opnam en Barth, zij het kritisch, aan het woord liet komen in het op dat moment nog zeer gesloten gereformeerd bolwerk.

Het denken van de Hervormde kerk in en na de Tweede Wereldoorlog is zonder de invloed van Barth niet te verklaren. Dat geldt vooral het denken over de verantwoordelijkheid van de kerk èn de verantwoordelijkheid van de staat. De plaats van de christen in de samenleving. De “doorbraak” in politiek opzicht. Het verzet tegen de “christendommelijkheid” (als terugval in burgerlijke, zichzelf bevestigende en zichzelf rechtvaardigende zekerheid, in plaats van zich te laten gezeggen door het kritische, vrijsprekende woord van God).

Er werden “Barthianen” gevonden, helemaal begeesterd door “De grote meester uit Bazel” zoals zij bijna mystiek zeiden. Barth heeft zich altijd kritisch over “Barthianen” uitgelaten.

Verschillende groeperingen gaan echter op hem terug, hoe verschillend zij ook mogen zijn in het leggen van hun eigen accenten. Zo vinden bijvoorbeeld de mensen van de beweging “Christenen voor het Socialisme” bij Barth in eerste instantie de motieven voor hun denken, zij het ideologisch aangezet en radicaal links doorgevoerd. De huidige Amsterdamse School voor exegese (Breukelman c.s.) heeft bij Barth de hermeneutische sleutel gevonden voor hun eerbied voor de structuur in de aan ons overgeleverde teksten.

Barths verzet tegen “natuurlijke theologie” als ten diepste de poging van de mens om zich, loos van God, voor God te rechtvaardigen, heeft in brede kring weerklank gevonden. De annexatie van God, Christus, het evangelie, voor eigen (groeps)belang is door de theologie van Barth bij de wortel afgesneden en vond brede instemming.

Barth en verder

Nu wij stilstaan bij de honderdste geboortedag van deze grote Zwitserse theoloog, gestorven 10 december 1968, deze geest die het denken binnen Europa in kerkelijke en politieke kring heeft beïnvloed, is de secularisatie inmiddels voortgeschreden. De ruimte voor de zonder God levende mens werd groter. “Auschwitz” stond model voor de crisis in het geloof en het godsbeeld van velen. Kortstondige mode-theologieën met hun pamfletachtig karakter, zoals de “God-is-dood-theologie”, deden hun ontwrichtend werk in parochies en gemeenten. De mens, als uiteindelijk mede-subject in het gebeuren van de Openbaring, kreeg meer accent in de structuur van bevrijdingstheologie, feministische theologie, zwarte theologie, homotheologie, kortom alle emancipatietheologie. Barth verdween naar de achtergrond. Sommigen verklaarden hem voor achterhaald, terwijl anderen profeteerden dat zijn tijd nog moest komen. De uitdagingen vanuit de oecumene (de Wereldraad van Kerken) zorgden voor een intern kerkelijke polarisatie. Een soort interimperiode, waarin de discussies zich met name richtten op de vraag naar de politiek-maatschappelijke betekenis van het evangelie. Daarmee kwam de vraag naar het eigene van de kerk op, een sterk naar binnen gekeerd vragen.

En toch: de klok heeft geluid. Wanneer thans diepgravender wordt doorgevraagd in het betrekkelijk verkorte perspectief van de huidige kerkelijke discussies, zal niet om Barth heengegaan kunnen worden. Dat Openbaring Gods een gebeuren van de Andere Kant is, niet in het bezit van mensen staat, kan niet ontkend worden. Er moet echter verder worden doorgeklommen in de donkere kerktoren.

De vraag van Noordmans, in ons land al vroeg aan Barth gesteld, zal naar mijn inzicht de weg verder moeten banen. Barth zelf erkende de legitimiteit van Noordmans vraag en is voortdurend bezig geweest met de weerbarstige materie die in deze vraag ligt gesloten.

Noordmans vroeg aan Barth of hij met zijn exclusieve aandacht voor het “loodrecht van boven” karakter van de Openbaring niet te weinig rekening hield met de continuïteit van het werk van de Heilige Geest. Jezus Christus als middelpunt: akkoord. Maar er zijn toch ook tijden vóór hem? Er zijn toch ook tijden na hem? Tijden zonder hem?

In de vraag van Noordmans gaat het om het geschiedeniskarakter van de Openbaring. Er is sprake van een voortgaande Openbaring. De continuïteit rust in God zelf, de discontinuïteit wordt echter niet ontkend. Wellicht moeten wij zeggen dat de Openbaring schoksgewijs gaat. Dat zij de gestalten die zij optoept en schept, ook weer afbraakt om ze te vernieuwen en te voltooien. Wij komen dan dicht in de buurt van de moderne natuurwetenschap, waarin de dingen schoksgewijs evolueren. Een nieuwe samenhang geeft een nieuw kader. Het discontinue breekt echter de continuïteit niet af.

Reformatie betekent dan ook her-schikking van de gegevens, her-oriëntatie op informatie. Van de kerk heeft men beleden dat zij “semper reformanda” is. Dat wil zeggen: bezig zich steeds weer te her-vormen en te her-schikken. De discontinue momenten worden hiermee aangegeven. In de her-schikking van de gegevens, evoluerend, blijft echter het continue aanwezig. In nieuwe samenhang. Is de kerk, zó, met God, schoksgewijs, veranderd, op reis?

De klokkeluider tegen wil en dank moest zo voorzichtig mogelijk verder klimmen. Eén ding wist hij: er is niet alleen het menselijk zelfbewustzijn. Er is ook het niet in ons bezit staande, het niet vatbare, in de gegevens van onze werkelijkheid. De Vreemde die zich toont, het Geheim dat zich prijsgeeft.

Met Barth meeklimmend in het donker vragen wij voorzichtig verder. Mits wij bereid zijn tot her-schikking van het perspectief. Naar het verleden gezien, maar met name gericht op het patroon van de toekomst. Een patroon, dat de discontinuïteit niet verwaarloost, maar deze zet in de nieuw te vinden samenhang van de continuïteit.

Lo de Liefde
Elsevier 3 mei 1986