Over het lezen van de Schrift…

logo-idW-oud

 

OVER HET LEZEN VAN DE SCHRIFT….

Tot de kenmerken van de kentering der tijden, die wij doormaken, behoort een nieuwe opmerkzaamheid voor het bij-belsch getuigenis. Bij gereformeerden, roomschen en vrijzinnigen vinden wij een concentratie op de uitlegging van den Bijbel van intenser aard dan – mogen wij zeggen – sinds eeuwen. Allerwegen hoort men gewagen van den band die er tusschen Europa en de Schrift bestaat en van de bijbelsche noties, die den rechtstaat vermogen te fundeeren. Wij zien in den donkeren winter menschen van kerkelijken huize en van onkerkelijke afkomst elkander zoeken rondom het licht en de schaduw, die opdoemen uit het geopende boek. Tientallen “bijbelkringen” werden in de groote steden gevormd. Dat zijn geen stichtelijke kransjes noch dispuutgezelschappen; meestal zullen het ook geen studieclubs zijn. Wat het dan wel is en waarom het gaat voor hetbesef der deelnemers valt niet zoo gemakkelijk te zeggen, omdat het samenhangt met het geheim der kerk zelf. En het der kerk is, dat daar iets gebeurt;

HET WOORD GESCHIEDT.

Rondom dit binnenste geheim ligt een breede zone van bezinning, van nadering, van benadering. Afgezien van het Woord dat inslaat, bestat er een bezig-zijn met de Schrift als getuigenis vàn dat Woord, als sfeer van wijsheid, als geleider en gids, als hulp en steun, als draagkracht en stuwkracht. Namelijk daar waar de Bijbel niet wordt afge-scheept met een formeele gezags-toekenning, waar hij niet slechts als arsenaal van argumenten wordt gebruikt en niet als grazige weide hier en daar voor het ontsteld gemoed, waar dus niet enkele bewijsplaatsen en enkele stichtelijke woorden worden opgevischt uit een onoverzichtelijk geheel, maar

DE SCHRIFT OPENGAAT ALS EEN WERELD

om erin te verkeeren, om eruit te leven, om zich werkelijk te bergen en om zich werkelijk te wapenen.

[…]

MAAR NU HET GEVAAR!

Dat wij de heele zaak [d.i. van de bijbelkringen] in het stichtelijke laten verloopen, dat wij met een soort atavisme zouden terugvallen tot colloquia pietatis, tot conventikelen en conventikelgeest, dat de geest van vorige geslachten, die bijbelvast waren, maar niet bijbelgetrouw, zooals het nu van ons gevraagd wordt, zou gaan terugkomen en rond-spoken door de dreven van dat nieuw-ontloken leven. Of nog erger, dat wij heel opnieuw leeren discussieeren en disputeeren, zonder dat we zijn gedoopt, d.i. ondergedompeld in de presentie der waarheid, der waarheid, die uit niets kan worden afgeleid, en die, als Gods waarheid, niet kan gefundeerd worden, die zichzelven stelt en doorzet en rechtvaardigt en verheerlijkt; dat wij gaan praten en nog eens praten en gelooven in ons eigen gepraat en ge-lijk-hebben of gelijk-willen-hebben, voordat wij hebben gezien, persoonlijk en tezamen, dat

HET GEZAG VOOROP GAAT.

[…]

Maar nu, anderzijds en positief, wat is nóódig? wat snijdt aan onze kwade neigingen, onszelf te rechtvaardigen door middel van den Bijbel, den pas af en bewaart ons voor particuliere, sectarische strevingen?

HET BEGRIP,

nl. het begrijpen van hetgeen wij lezen, ons buigende onder het gezag. Wil het gezag zich uitwerken tot duurzame leiding, dan moeten we gedurig hooren: en ons aantrekken de eigenlijke vraag: “verstaat gij ook, hetgeen gij leest?” (Hand. 8).

[…]

Dàt is de zin van den modernen bijbelkring, waar alle andere nuttigheden en stichtelijkheden aan ondergeschikt be-hooren te zijn. Begrip van de záák, waarom het gaat! Maar dat zal immers onmogelijk zijn, als er geen begrip is van de eigen taal, waarin de zaak zich aan ons opdringt. Lezen is een zakelijke functie.

LEZEN IS LEEREN.

[…]

De beteekenis van de beweging in ons land, om de gemeente te “activeeren” allereerst in geestelijken zin, dn zin dus o.a. van de Bijbelkringen, ligt in deze door God (via het lot) ons opgedrongen wending naar

DE EENVOUD
DE EENHEID
DE EENDRACHT

Er is meer eenvoud noodig; maar zij kan niet worden geforceerd door samen te stormen naar de dáád.
Er is meer eenheid noodig; zij kan zeker niet worden verkregen door camouflage van geschillen.
Er is meer eendracht noodig; zij kan zonder den waren eenvoud en de ware eenheid niet bestaan. Daarom moeten wij elkáár verstaan; maar om elkaar te verstaan moeten we eerst samen de Schrift verstaan, het grondbestek, het bestel, het gebindte, het patroon, het weefsel, en wat daar schering en inslag is. Samen lezen; samen leeren; en allereerst dáárin samen leven.

[…]

Men zal zeggen, dat dit een zaak van langen adem zal zijn: samen de Schrift verstaan! De eeuwen zijn er mee bezig geweest en de menschen zijn het niet eens geworden. Dat is zoo-gezegd niet waar; wat ons vereenigt als christenen is veel meer dan hetgeen ons scheidt. We ervaren dit tegenwoordig.

Maar ik zeg bovendien: het zou niet de eerste keer zijn dat de nood in een ontzaggelijk tempo de geesten dreef van een heel volk, van een heele kerkgemeenschap, om te grijpen naar het wezenlijke, om van hart tot hart te verkeeren met de Boodschap en de Leer. Zoo was het in den eersten opgang van den Reformatie-tijd.

Velen roepen om de dáád; het zou kunnen zijn, dat de oerdaad het hóóren is, waaruit ook eertijds het verzet tegen de wereldmachten, het martelaarschap, het nieuwe lied, een nieuw diaconaat, een nieuw belijden en lijden en doen is voortgekomen.

[…]

Voor de hoogste dingen kunnen wij geen plannen beramen. Bereid-zijn is alles!
Veel boeken te maken is vermoeienis des geestes. Leeren uit het ééne, dat is beslissend!
Het is tijd, het is de allerhoogste tijd, daarmee ernst te maken, opdat wij sterken weerstand zouden doen in den boo-zen dat, “en alles verricht hebbende, staande blijven (Ef. 6 : 13 b). –

Uit: K.H. Miskotte, Bijbelsch ABC, Hoofdstuk 1