Leven in het licht

logo-idW-oud

 

LEVEN IN HET LICHT

In onze kolommen vinden we tussen de verzekerde politieke beschouwingen en gewichtige theologische artikelen van tijd tot tijd ook “Zo maar wat” van de hand van Rens Kopmels. Daar breekt het leven door het soms “aard’ en steen” van onze overwegingen.

“Zo maar wat” kan van alles zijn. Het is niet voor niets zo maar wat. Het kan een kleine pastorale zijn, een herinnering aan het landelijke leven op het Zeeuwse platteland; een op de luie zitbank ervaren sportsensatie, het verslag van een tenniswedstrijd; soms een spontaan commentaar op een politieke gebeurtenis of een kerkelijke ontwikkeling; een bespreking van een gelezen boek, de impressie van een onlangs bekeken film; of de oprechte verbazing van een tevreden pijproker over het fanatisme waarmee rokers tot paria van de samenleving worden gemaakt.

Veelal gaat het om waarnemingen en ervaringen uit het leven van alledag, die zich bovendien vaak kenmerken door een zekere zinnelijkheid. Het doet denken aan de wijze waarop de Hollandse Meesters in de Gouden Eeuw, met alle oog voor detail, in hun schilderijen het licht lieten schijnen over de werkelijkheid zoals die zich aan hen voordeed. Zo lees ik “Zo maar wat” van Rens Kopmels: vaak als kleine, persoonlijke, met woorden geschilderde schilderijtjes – soms zijn het echter meer overpeinzingen of mijmeringen.

Deze persoonlijke ‘tekeningen’ van Rens versta ik ook theologisch, al komt er vaak ook geen woord theologie of geloof in voor. Maar over die alledaagse waarnemingen en ervaringen ligt de glans van het gerechtvaardigde en geheiligde leven. De ‘tekeningen’ wijzen naar wat Miskotte noemde ‘het gewone leven’. Het leven staat in het licht van Hem, van de Ander (om met de door Rens Kopmels zo gewaardeerde filosoof Levinas te spreken). Het leven ont-springt niet aan zichzelf. De ervaring begint niet bij het ervarend subject. Ethiek is niet een kwestie van menselijke moraal of van dogma’s. Het wordt alles gewekt. Het ontstaat door de aanspraak. De wereld doet zich aan je voor. Verwonderd kijk je om je heen, als een kind. En het staat, of het nou geweten wordt of niet, in het licht van de Ander, die zich openbaart, die je leven rechtvaardigt en die roept tot heiliging. Met oog voor detail en in alle zinnelijkheid die bij het leven hoort, wil Rens Kopmels dit Licht naar voren laten komen: dat we staan in de genade van de aanspraak.
Gezegend is hij die dit licht gewaar wordt over ons leven ten dode, en die van dit licht wil getuigen.

Niet zo lang geleden had ik een gesprekje met Rens door de telefoon over de schrijver Arnon Grunberg. We hadden het over zijn boek Onze Oom (2008) dat, vond ik, merkwaardigerwijs zo weinig aandacht gekregen heeft in de ver-schillende media. Het is een gitzwart boek. Nihilistisch. En het was Rens té zwart en té nihilistisch. Nee, Tirza (2006), dat eerdere boek van Grunberg, waarover hij ook in In de Waagschaal geschreven heeft (IdW 2008, nr.5), dat sprak hem meer aan. Ook dat is nihilistisch, maar barmhartiger, toch meer ruimte latend voor wat ik nu maar even noem dat licht. Het verraste mij, zijn zuinige waardering voor Onze Oom. Als het leven volgens de auteur zo zwart ís, waarom zou het dan niet zo zwart geschilderd mogen worden? Juist literatuur mag hier toch consequent zijn tot het uiterste? Maakt het zo’n boek niet juist geloofwaardig? Maar nu, later, achteraf, denk ik te kunnen begrijpen wat het punt is. Ook Rens Kopmels wil consequent zijn, maar op een ander punt: hij kan en wil de vaak onbarmhartige werkelijkheid waarin wij leven niet anders verstaan dan als een werkelijkheid die bezocht is, die overwonnen is, die staat in het licht van de Opgestane. Natuurlijk, hij vraagt Grunberg geen vroom evangelie te schrijven, maar verlangt toch die glans van barmhartigheid gewaar te worden, al is het maar aan de rand. In de roman Tirza is nog niet geheel uitgesloten wat in Onze Oom over de hele linie wél is uitgesloten, namelijk dat er toch redding is uit de menselijke misère. Rens Kopmels besluit zijn “Zo maar wat” over Tirza, dat nou ook niet echt spreekt van “een uitweg uit de menselijke condi-tie”, als volgt: “Wat rest is het vol te houden in de uitzichtloosheid en de ondoorzichtigheid van het bestaan. Niet ver-dwijnen, niet bezwijken, niet vluchten. Het staat niet vast dat er geen redding zal dagen en dat ons ongerechtvaardig-de bestaan niet en nooit met gerechtigheid (en glorie) bekleed zal worden.” Dit literaire werk van Grunberg houdt nog ruimte om aan die onmogelijke mogelijkheid vast te houden. Onze Oom doet dat niet.

In zijn laatste “Zo maar wat”, over De eenzaamheid van de priemgetallen (2008) van Paolo Giardano (IdW 2010, nr.6), wordt dat licht ook opgemerkt, en veel méér nog dan in Tirza, waar het eigenlijk alleen maar achter de horizon ligt, niet geheel wordt uitgesloten, althans voor wie het zoeken wil en erbij volharden (in weerwil van alles). Over De een-zaamheid van de priemgetallen schrijft hij: “Mij trof het onsentimentele mededogen waarmee de auteur de mensen in dit aangrijpende verhaal benadert en beschrijft. Hij zet hen in hun misère en onmogelijkheid toch niet genadeloos te kijk, maar beziet en beluistert hen altijd met respect en liefdevolle aandacht. Akeligheden, wreedheden en ook on-smakelijkheden worden ons niet bespaard in dit boek, maar die worden vergoed door de onmiskenbare betrokkenheid van de schrijver bij de dingen en de mensen. (…) Zie de mens! Zie hem in zijn ellende, maar ook in zijn verborgen, zeer verborgen glorie.”

Het is aangrijpend en ontroerend om te zien hoe hier een theoloog consequent is in de volharding bij dit licht. Dit licht wil hij zien, hij zoekt ernaar, ook waar het donkerste donker getekend wordt, als in Onze Oom, en waar de menselijke misère beschreven wordt, als in Tirza (of De eenzaamheid van de priemgetallen). Dit licht ziet hij ook in het leven van alledag, met zijn vreugden, maar ook moeiten; waar het leven je toelacht, maar ook waar verdriet je deel is. Zijn Licht is erover opgegaan, dat we verwachten mogen, als wachters op de morgen. “Zo maar wat” getuigt van dit genadig licht.

Van harte hoop ik dat Rens in onze kolommen deze glans van de genade van tijd tot tijd wil blijven tekenen, tot ver-lichting van ons blind verstand en tot bemoediging van ons veelal aangevochten hart.

Wouter Klouwen