Leven op de bonnefooi

logoIdW

LEVEN OP DE BONNEFOOI

‘Bent u gelovig?’ ‘Gelooft u in het bestaan van God?’ ‘Bidt u wel eens?’ ‘Denkt u dat er een hiernamaals is?’ Ach,dat soort vragen! Gelieve te antwoorden met ja of nee. Vooral in de ŽŽn op ŽŽn gesprekken bij de EO, maar ook wel bij de VPRO, in ‘Zomergasten’ bij voorbeeld, kun je dergelijke vragen nogal eens horen. Mooi vond ik afeglopen zomer het antwoord van Wouter Bos, die licht ge•rriteerd over dit soort hem gestelde vragen zei: ‘Het antwoord op de vraag of ik geloof laat ik liever aan God over’ Het verried zijn door Karl Barth gestempelde opvoeding. Iets eerder zei hij al dat ze bij hem thuis geloofden in de ‘heilige drie‘enheid’ van ‘Kerk, politiek en ontwikkelingssamenwerking’. Daar kon de interviewer niet veel mee.

Wat zou ik zelf antwoorden op deze vragen? Zonder als een ietwat arrogante betweter te willen figureren meen ik toch te moeten zeggen dat ik ze niet erg relevant, niet echt ter zake vind. Althans niet tegen de achtergrond van bijbel en kerkelijke traditie. Ik zou dan ook sterk geneigd zijn alle bovengenoemde vragen met neen te beantwoorden. Ik sta weliswaar als gelovige te boek (denk ik), naar ik zou mezelf niet gauw en niet graag zo kwalificeren. Zelfs niet als christen. Dat laatste is me veel te pretentieus. Ook die kwalificatie laat ik liever aan God en anderen over. Toch schaam ik me er niet voor dat ik tot de kerk behoor en van harte instem met het credo van de kerk. Ik zing mee, ik bid mee, ik luister (kritisch) naar de prediking en voeg me in de kring voor de maaltijd des Heren en dat alles maar al te vaak als iemand met weinig geloof, nauwelijks hoop en gebrek aan liefde. Als we de aandacht daarop focussen valt er bij mij niet zo veel te halen of waar te nemen. Vrees ik. Het wezenlijke speelt zich af aan gene zijde van mijn innerlijk en uiterlijk leven. Daarvoor wil ik mijn oren spitsen. Voor wat er daar aan ongehoorde en ongelooflijke dingen ons wordt aangezegd en ingefluisterd in woorden en liederen die de wereld en ons leven in een ander licht en een nieuw perspectief stellen.

‘Ik geloof wat de kerk gelooft’, pleeg ik te zeggen. Een particulier geloof houd ik er niet op na. Daar blijf ik bij, maar ik kom er ook niet helemaal mee weg. Want wat is voor mij hierin de kern van de zaak? Wat spreekt je aan en wat beweegt je? Ik zou kunnen zeggen: ik geloof in het verhaal van Jezus. Of ik gelovig ben, in het bestaan van een god of een hiernamaals geloof doet niet ter zake. Met en in de kerk luister ik naar dit verhaal en probeer ik mijn vooroordelen en vastgeroeste overtuigingen zo veel mogelijk op te schorten. Ja zeker, ik geloof in God, maar dat niet buiten dat verhaal om! Aan God zit een verhaal vast, al meen ik uit dit verhaal te begrijpen dat Hij, G˜d, zelf niet aan dat verhaal vastzit. Hij is er niet in gevangen. Immers als spreken niet genoeg is dan komt Hij en als komen niet genoeg is dan bemoedigt Hij ons door de Geest die van Hem uitgaat en van Hem getuigt.

Ach, in het bestaan van een ‘God-zonder-meer’ geloof ik evenmin als de athe•sten. Als denkend (en ervarend) mens ben ik athe•st. Huldig ik, als in de wetenschap, een methodisch athe•sme. Dat lijkt me zuiver en zakelijk. Al weet ik dat mijn bestaan niet opgaat in denken en er ook niet mee begonnen is. Niettemin laat ik me aanspreken en soms zelfs gezeggen door het bijbels getuigenis. Dat raakt me, ontroert me soms en doet me –minstens momentaan – anders tegen het leven en de dingen aankijken.

Maar wat precies spreekt me dan aan en schenkt me fiducie? Daarop zou ik willen antwoorden: dat is de kracht, de zegekracht en de draagkracht van de barmhartigheid die in Jezus openbaar geworden is en die zich in de geschiedenis niet onbetuigd heeft gelaten. Wanhopen zou ik aan het verhaal van ons leven en onze geschiedenis als het niet in dit kritische en hoopgevende verhaal van Jezus was opgenomen en wordt opgeheven uit zijn ellendigheid en verschrikkelijkheid. Door woorden en daden, tekenen en blijken van barmhartigheid, gerechtigheid en verzet, van goedheid, gastvrijheid en trouwhartigheid in een onverschillige, onrechtvaardige en leugenachtige wereld. D‡‡r en dan valt ons het ‘oerwoord God’ in, want met minder kunnen we hier niet toe. Het ons verhaalde en zich bevestigende verhaal (van Jezus) maakt geloof, hoop en liefde in ons los en het doet ons spreken op de verhoogde toon van het lied, danken en bidden op de maatslag en in de geest van dit verhaal.

Religie allerlei, schoon we het niet verachten, verdient niettemin ons hartelijke wantrouwen. Is het geen illusie of zelfbedrog en eigenlijk steevast een vorm van zelfrechtvaardiging? De eigen overtuiging en het eigen gelijk met een beroep op God of het Heilige Boek verabsoluteren en het vervolgens iedereen opleggen. Als zodanig moet het ongeloof heten. ‘Religion als Unglabe’. Barth moet ons hier onvergetelijk zijn! De ander in diens anders-zijn niet zien en niet horen. Dat staat in de bijbel onder scherpe kritiek. De ware godsdienst heeft zijn criterium in de naastenliefde. Neen, deze God wil en behoeft geen godsdienst, geen religie van ons, maar Hij wil ons als partners in zijn menslievendheid die in Jezus openbaar, werkzaam en vruchtbaar is geworden. Daarin wordt zijn Naam groot genaakt.

Zo leven we tussen de agnosten en de athe•sten, tussen de gelovigen en de ongelovigen, de betweters en de twijfelaars, als zelf net zulke mensen. Onze positie is niet wezenlijk anders. Maar het lied dat de kerk zingt in deze wereld willen we niet missen. Ja, daar geloof ik in. En dan ook in deze God, in de mens, het leven op aarde, de toekomst. Tenslotte zelfs in mezelf, levend op de bonnefooi. Dit is: in goed vertrouwen. ‘Bona fide’.

Rens Kopmels