Lof der zotheid na vijf eeuwen

logo-idW-oud

 

LOF DER ZOTHEID NA VIJF EEUWEN

In het vorige nummer schreef Michael Bource in zijn rubriek Tussen al het andere in inleidend over Erasmus’ boek Lof der zotheid. Dat naar aanleiding van de boekenweek onder het motto ‘humor’. Het mooiste dat ik van boekenweek 2007 heb overgehouden is het essay van Kees Fens Op weg naar het schavot: “Oscar Wilde riep in een armoedige Parijse hotelkamer: ‘Het behang eraf of ik eruit.’ Hij trok aan zijn laatste sigaret en stierf. Het behang had gewonnen”. In de kranten kreeg ik vooral beschouwende artikelen onder ogen, nogal zouteloos en meestal zwaarwichtig van toon. Op de TV was het die week niet veel beter. Ook daar somberheid en treurnis. Bij Pauw & Witteman was op de avond na het boekenbal Freek de Jonge te gast. Die vertelde dat het hem ongekende moeite kostte – veel meer dan voorheen – om zijn nieuwe show samen te stellen. Humor was gevaarlijk geworden en werd niet meer begrepen. Dat, terwijl toch breed sprankelend geformuleerd stond, dat het die week zou gaan over: Lof der zotheid, Scherts, Satire en Ironie.

Die eerste woorden werden in die actualiteitenrubriek ook steeds luchtig uitgesproken als de gast voor de volgende avond werd aangekondigd: ’t Zou morgenavond vast en zeker weer gezellig worden. Zot, om met Erasmus te spreken. Maar na de tweede keer begon ik me al af te vragen of de presentator het boek van die Rotterdammer ooit wel eens in handen had gehad. Onder Nederlands seculiere intelligentsia blijkt het immers geen goede naam meer te hebben. Onze nieuwe minister van OCW Ronald Plasterk gaf het in Nova het judicium ‘saai’ en Harry Mulisch typeerde de oude schrijver hoogst literair als ‘een rasmus’.

Eerlijk gezegd heeft het boek bij mij ook jarenlang ongelezen in de kast gestaan. Enkele jaren geleden bij het sorteren van mijn boekenkast kwam ik het weer tegen. Een ongedateerde uitgave, maar ze moet uit 1949 stammen, met links de latijnse tekst uit 1515 en rechts de Nederlandse vertaling, van A.Dirkzwager en A.C. Nielson. En met illustraties van Hans Holbein de Jongere. Ik ben er op een zondagmiddag in begonnen en heb het, nee, niet in één ruk, maar wel in de vrije uren van de volgende dag uitgelezen. Ja, in het Nederlands.

Moet je (nog) bij de kerk horen om het kostelijke literatuur te vinden? Maar er staan toch ook genoeg zinnen in die werelds en cabaretesk klinken:’Zegt nu zelf: Verwekt soms een van de lichaamsdelen, die als fatsoenlijk gelden zoals hoofd en mond, borst, hand of oor de kindertjes van mensen en goden? Neen, zou ik menen! Maar uit dat komieke, rare ding, waarover men niet kan spreken zonder in de lach te schieten, komen alle mensen voort.’ Is het anno 2007 onmogelijk al lezend het door Erasmus gehekelde chauvinisme van vijf eeuwen geleden hedendaags te interpreteren?: ‘De Venetiërs wanen zich gelukkig in hun adeltrots; de Grieken als grondleggers der wetenschap lopen te koop met de eeuwenoude roem van hun geesteshelden; de Turken en het andere heidense gespuis eisen voor zich zelf de roem op, het enige ware geloof te belijden en zij lachen de Christenen uit als bijgelovige stumpers. Maar in nog veel zoeter waan leven de Joden door hun Messias-verwachting en nog heden ten dage houden ze hardnekkig vast aan de Mozaïsche wet.’

Op mijn bureau ligt nu ook Lof der Zotheid in de vertaling van Dr Petty Bange (4e druk 2007). Die is gemaakt op de door Erasmus zelf gecorrigeerde editie van 1532. Zij geeft de laatst geciteerde zin zo weer: ’Maar het is nog veel mooier, dat de joden nog altijd volhardend wachten op de Messias en zich vandaag de dag nog met hand en tand aan Mozes vastklampen.’ De theologen die dit blad lezen zullen vandaag de dag niet (meer) zo schrijven. Maar we kunnen vatten hoe Erasmus het in zijn tijd bedoelde. En hoe verder we lezen hoe meer we zelf als ‘Godgeleerden’ op de korrel worden genomen. De ‘schreeuwlelijken van Scotisten’ krijgen er het meest van langs, want die weten meer precies dan ooit de vrome apostelen konden bedenken ‘wanneer de transsubstantiatie begint en waar ze eindigt en hoe we ons moeten voorstellen, dat één enkel lichaam tegelijkertijd over al die hosties verdeeld kan zijn …’ Maar kloosterlingen in hun verschillende orden weten ook hoe het hoort: ‘Hoewel ze de mond vol hebben over Christelijke naastenliefde, zetten ze het gehele klooster op stelten, wanneer een van hen eens een pij van een ander model of van donkerder kleur draagt.(…) Hun voornaamste doel is niet aan Christus gelijk te zijn, maar om aan elkaar ongelijk te zijn.’ En wat te denken van die rechtzinnige prediker die ‘met zeldzame scherpzinnigheid erop wees, hoe alleen al in de letters van de naam Jezus alles verborgen is wat over de Verlosser gezegd kan worden. Immers dat woord is defectief, omdat slechts drie naamvallen ervan voorkomen, hetgeen dan volgens hem duidelijk de H. Drievuldigheid symboliseert. In deze drie verborgen naamvalsvormen: Jesus op s, Jesum op m, Jesu op u, ligt een diep geheim verborgen; want die drie uitgangen geven aan dat Jesus het begin (summum), het midden (medium) en het einde (ultimum) is.’ Uit vier bladzijden over de pausen slechts dit: ‘Hoewel Petrus gezegd heeft “Wij hebben alles achtergelaten en zijn U gevolgd”, bestaat volgens de pausen het erfdeel Petri uit grond, steden, accijnzen, tollen en praebenden. Door brandend van geloofsijver al deze goederen te vuur en te zwaard te verdedigen – waarlijk niet zonder het vergieten van Christenbloed – menen zij de bruid van Christus, d.i. de kerk, slechts dan op echt apostolische wijze te verdedigen, wanneer zij degenen die zij ‘de vijanden der kerk’ noemen, onversaagd uitroeien. Alsof er nog gevaarlijker vijanden der kerk bestaan dan slechte pausen, die door het verzwijgen van de ware leer Christi, Christus tot een schijnbeeld maken.’

De Schreeuw

Of het toeval was of bewust zo gepland weet ik niet, maar op de zondag dat je met het boekenweekgeschenk De brug van Geert Mak beschut en veilig gratis door heel Nederland kon treinen werd in Amsterdam in stormweer het inderdaad imponerende beeld ‘De Schreeuw’ ter nagedachtenis aan Theo van Gogh onthuld. Dat gebeurde op een plek op een paar honderd meter verwijderd van de kerk waar ik twee zondagen eerder de dienst had geleid. Nee, niet voor duizenden toegestroomden, maar voor een aandachtige gemeente op zo’n tien handen te tellen. Over die onthulling berichtte Trouw de maandagmorgen daarop met een mooie overzichtsfoto over de hele breedte van een binnenpagina, waaronder een bescheiden tekst. Daarin werd alleen de eerste regel geciteerd van het lied, dat de cabaretier Hans Teeuwen galmzingend ten gehore had gebracht: ‘Zet God op de pot, steek die profeet maar in je reet.’ De Volkskrant combineerde beide, een foto van de cabaretier met gebalde vuist zingend voor het net onthulde beeld. En de volledige tekst van zijn loflied op het vrije woord. Om de bladzijden van dit blad niet te bevuilen zal ik niet meer regels citeren uit dit ‘fantastische lied’ (‘Theo zou er trots op geweest zijn’) waarin christenhonden en geitenneukers, Jezus en Mohammed gelijkelijk door de openbare plee werden gespoeld.

De Volkskrant had die dag ook een column van Martin Bril over De Schreeuw. Die begon zo: ‘Kijk, dat is toepasselijk: als de burgemeester spreekt hagelt het. Maar als Hans Teeuwen zingt, ‘”Zet God op de pot en stop de profeet maar in je reet”, is het ineens droog en breekt de zon door.’

Die column stond op pagina 11 naast een portret en interview met pater Van Kilsdonk, die maandag 90 jaar geworden. De kop luidde: Ongeneeslijk katholiek, en in het eerste gedeelte van het gesprek betuigt Van Kilsdonk zijn verknochtheid aan ‘wat ik echt goed kan’: uitvaarten leiden. Daarbij moet dan het ‘In paradisum deducant te angeli’ klinken: ‘Weten wij wat engelen zijn? Weten wij wat het paradijs is? Weet een theoloog wat dat allemaal betekent? Daar kan geen wetenschappelijk woord over worden gezegd. Niet door de kardinaal, niet door de paus, door niemand. En toch kunnen we die woorden hartstochtelijk zingen.’ Maar Jan van Kilsdonk zou zichzelf verloochenen als hij niet bereid zou zijn ook nog eens toe te lichten waarom hij ooit de rooms-katholieke kerk de hoerigste kerk van allemaal noemde: ‘Uitleggen maakt het nog erger. Het is allemaal veel corrupter dan je denkt. De huidige paus was prefect van de Congregatie van de Geloofsleer. In die hoedanigheid was hij raadsman van de meeste kardinaalsbenoemingen. Hij is gewoon gekozen door de lui die hij zelf heeft benoemd.’

Alsof ik nog niet genoeg godsdienstig geïnformeerd was, kon ik die middag bij een broodjeswinkel ook nog het gratis blad De Pers meepikken. Op de voorpagina een soortgelijke foto als in De Volkskrant, met daarnaast de kop: Teeuwen ontlaadt bij beeld Van Gogh. Maar op pagina 4 had dit blad voor mij een nieuwtje: Imam verkettert zijn collega. Wat bleek? Imam Van Bommel, schrijver van Valt er nog wat te lachen met die moslims?, had een grap doorverteld van een Amerikaans-islamitische komiek: ‘terroristen krijgen in de hemel niet 72 maagden, maar één maagd van 72.’ Collega Jneid Fawaz (‘Dit – van die 72 maagden – is iets dat vaststaat in de Koran’ en ‘Het bespotten van Allah staat gelijk aan ongeloof’) kan er de humor niet van inzien. Daar kan ik wel inkomen, uitgaande van dat arme mens van 72. Wat mijn verstand verre te boven gaat om te pakken is waar al die geseculariseerde, vrije woordkunstaars van Nederlandse bodem hun culturele bagage en diepgravend historisch besef vandaan hebben en hoe ze gekomen zijn aan dat fijnzinnig onderscheidend vermogen in religieuze zaken. Om het enigszins te kunnen vatten heb ik die van origine Hollandse Europeaan er nog eens weer voor opgeslagen. Die schreef over Brabanders: ‘waar bij anderen met de leeftijd het verstand komt, worden zij naarmate ze ouder worden steeds zotter.’ En over ‘mijn Hollanders’: ‘Waarom zou ik hen niet de mijne noemen? Zij vereren mij zo ijverig dat ze daardoor hun gangbare bijnaam (hoe ouder hoe botter) verdienen. Zij schamen zich daar ook helemaal niet voor, maar praten er juist vaak over.’

Henk Lensink