Laatste dagen

 

De drie laatste levensdagen 7 – 9 december 1968

Op 7 december was ’s avonds zijn assistent en diens vrouw bij hem op bezoek. Zoals op zo vele avonden in de laatste tijd werden een of twee preken uit de eerste tijd in Safenwil voorgelezen en daarna naar Mozart geluisterd onder het roken van de pijp en het drinken van wijn; en tenslotte werden gezamenlijk Adventkoralen gezongen, en zong Barth zelf alleen een paar kinderliederen van Abel Burckhardt die hij in zijn eerste jeugdjaren had geleerd – een lied waarin de ‘Heer Jezus’ geprezen werd omdat hij ‘zijn schaapjes … zozeer liefheeft, en een ander lied waarin staat:

Nu slaap ik rustig in
als na een vrolijke dag
De lieve God heeft echt aan mij gedacht …

Op 8 december – het was de tweede zondag van de Advent – luisterde hij dankbaar naar een katholieke radiopreek naar aanleiding van het feest van de onbevlekte ontvangenis van Maria. De rest van de dag bracht hij met zijn vrouw door bij de Zellwegers en bezocht hij Charlotte von Kirschbaum in haar verpleeginrichting, zoals iedere zondag door Max Zellweger daarheen gereden. Onderweg sprak hij opvallend veel over zijn dood en wilde zelfs details van zijn begrafenis bespreken.

Op maandag 9 december werkte hij de hele dag aan zijn voordracht. Hij was nog altijd aan het werk toen hij ’s avonds rond negen uur twee telefoontjes kreeg. De ene was van zijn petekind Ueli Barth voor wie hij een lied citeerde dat troostend naar de christelijke hoop verwijst. De andere die op dat late uur nog een gesprek met hem wilde voeren, was Eduard Thurneysen die al meer dan zestig jaar zijn trouwe vriend was gebleven. Ze spraken over de sombere wereldsituatie. Barth zei toen: “Maar toch de moed niet opgeven! Nooit! Want – ‘er wordt geregeerd!”’ Toen hij die telefoongesprekken voerde, had hij in zijn ontwerp van de voordracht juist enkele zinnen geschreven waarin er sprake van was dat in de kerk ook altijd geluisterd moet worden naar degenen die in het geloof zijn voorgegaan. Want “God is geen God van doden, maar van levenden”. “Voor Hem leven ze allen – van de apostelen tot de kerkvaders van eergisteren en van gisteren”. Barth maakte de afgebroken zin niet meer af met de bedoeling de volgende dag met zijn werk door te gaan.

Maar de volgende leefde hij niet meer. Hij was midden in de nacht ongemerkt gestorven. Hij lag daar alsof hij sliep. Hij had zijn handen losjes samengevouwen als in gebed. Zo vond zijn vrouw hem de volgende morgen terwijl op de achtergrond de grammofoon muziek van Mozart speelde waarmee zij niets vermoedend hem had willen wekken. Kort tevoren had hij in een brief geschreven: “Terugblikkend kan ik mij over niemand en niets ernstig beklagen: tenzij over mijn eigen falen vandaag, gisteren, eergisteren en de dag daarvoor – ik bedoel mijn te kort schieten in echte dankbaarheid. Wellicht wachten mij nog moeilijke dagen en vroeg of laat zeker de dag van mijn dood. Wat blijft mij anders over dan mij met het oog op de dag van gisteren en alle dagen die eraan voorafgingen, en met het oog op de dagen die mogelijk nog volgen en tenslotte op die zeker komende laatste dag onophoudelijk voor te houden en in te prenten:

“Vergeet niet hoeveel goed Hij voor je heeft gedaan!” Daarbij had hij in zijn concept de zinnen geschreven die echter niet in die brief werden opgenomen: “Hoe weet ik nu of ik gemakkelijk of moeilijk zal sterven? Ik weet alleen dat ook mijn sterven tot mijn leven behoren … zal … Ik zal er dan – dat is immers de bestemming en het doel van ons allen – niet meer ‘zijn’, maar ik zal wel in en met mijn hele ‘zijn’ met alles wat ik werkelijk goed of slecht gedacht, gezegd of gedaan heb, met al het werkelijk moeilijke dat ik moest doorstaan en met al het werkelijk mooie dat ik ervaren heb, voor de dag treden – namelijk voor de rechterstoel van Christus, waarvoor ik als iemand die over het geheel zonder twijfel heeft gefaald alleen maar … – krachtens zijn belofte als peccator justus (rechtvaardige zondaar) zal kunnen standhouden, maar juist zo zal standhouden. In het licht van de genade … zal dan alles wat nu donker is, zeer helder zijn”.

(Citaat uit blz. 445 – 446 van “Karl Barth” van Eberhard Busch.)

Overlijden 10 december 1968

Op 13 december werd Karl Barth op het Hörnli-kerkhof van Bazel begraven. Bij de begrafenis- plechtigheid waaraan zijn familie en zijn naaste vrienden deelnamen, spraken zijn laatste predikant van de gemeente Bruderholz en zijn laatste assistent, en aan het graf lazen zijn zonen Markus en Christoph enkele bijbelteksten. Op 14 december werd in de overvolle Münsterkerk van Bazel een herdenkingsplechtigheid gehouden die rechtstreeks via de radio werd uitgezonden.

Hier spraken de deken van de theologische faculteit Max Geiger en het hoofd van de kantonnale raad van Bazel Lukas Burckhardt en verder: als vertegenwoordiger van de Duitse kerken en universiteiten Helmut Gollwitzer, als vertegenwoordiger van de kerken van Oost-Europa Joseph Hromádka, als katholieke theoloog Hans Küng, als vertegenwoordiger van de jongste academische generatie Eberhard Jüngel en als vertegenwoordiger van de oecumenische Raad van Kerken Willem A. Visser ’t Hooft. Hun herdenkingsreden werden afgewisseld door de uitvoering van het eerste deel van het fluitconcert van Mozart in G-dur. Aan dit alles vooraf gingen de woorden van Psalm 103 die door de predikant van de Münsterkerk werden voorgelezen: “Loof de Heer, mijn ziel, en alles wat in mij is, zijn heilige Naam! Loof de Heer, mijn ziel, en vergeet niet een van zijn weldaden!” De plechtigheid werd besloten met het gezamenlijk zingen van het lied: ‘Nun danket alle Gott’ waarvan Karl Barth in het bijzonder altijd de tweede strofe met zijn aanroeping van de ‘eeuwig rijke God’ had gewaardeerd en dat als volgt eindigt:

Lof, eer en prijs zij God
die troont in ’t licht daarboven.
Hem, Vader, Zoon en Geest
moet heel de schepping leven.
Van Hem, die ene Heer,
gaf het verleden blijk,
het heden zingt zijn eer,
de toekomst is zijn rijk.

(Citaat uit blz. 446 – 447 van “Karl Barth” van Eberhard Busch.)