Om het juiste signaal

logo-idW-oud

OM HET JUISTE SIGNAAL

De kanselboodschap wilde in zijn kern wijzen op de veelvuldige en voor onze samenleving schadelijke miskenning van het eigenaardige fenomeen godsdienst, met name die van de moslims. Omdat de kerk zelf behoort tot dat fenomeen was dat in haar kring extra opgevallen en wilde zij daar uiting aan geven. Primair aan haar leden, omdat ook onder hen zorg en angst leeft met betrekking tot de islam. Doel was niet die angst te bezweren, maar onszelf en onze omgeving te binnen te brengen over wat voor soort gevoeligheid het in godsdienstig leven eigenlijk gaat, ten dienste van onze wijdere samenleving. Omdat de westerse kerken zich over het algemeen succesvol hebben aangepast aan een steeds rationalistischer klimaat, moeten we soms diep gaan om bij onze eigen bronnen te komen. Welbeschouwd zit er in die bronnen en in zeer afgeleide zin ook nog in onze huidige geloofsbeleving iets dat heel vreemd is in onze moderne cultuur en dat wij in een ruwere vorm herkennen bij moslims: ontzag voor Iemand die geen mens heeft gezien, voor Iemand die ons hem heeft doen kennen en voor geschriften die daarvan getuigen. Dat is slechts een formele overeenkomst, die christenen en moslims niet dicht bij elkaar hoeft te brengen, die je integendeel juist des te heftiger kunt doen botsen. Maar in dit tijdsgewricht zou je kunnen overwegen of het niet op de weg van de kerk ligt aandacht te vragen voor het eigen karakter van de factor godsdienst in onze samenleving. Want in het publieke debat wordt godsdienst tot een opvatting of een politieke positie gereduceerd. Men hoeft geen direct verband te leggen tussen een dergelijke misvatting en religieus geweld om toch te onderkennen dat miskenning van de identiteit van groepen de samenleving geen goed doet.

In dezelfde aflevering van het dagblad Trouw (4 december 2004) als waarin Sam Janse zijn mening uit dat de kerk precies het verkeerde signaal geeft, zegt Désanne van Brederode naar aanleiding van het tweede gebod: ‘Er moet geen apart wetje, geen artikeltje, zijn dat godslastering verbiedt, maar ik denk wel dat discussies over godsdienst vastlopen doordat mensen niet kunnen begrijpen wat “geloven” is. Ze denken vaak dat het een overtuiging is waar je voor kiest, zoals je voor een bepaalde politieke partij kunt kiezen. En als je het niet begrijpt, zie je ook niet hoe je een ander daarmee kunt kwetsen.’ Het is dit cruyffiaanse aforisme dat ons culturele probleem beschrijft: als je het niet begrijpt, zie je het ook niet.

Dit signaal is wel opgevangen, maar niet door iedereen positief gewaardeerd. Harm Dane (Trouw, 23 november 2004) vraagt zich af: ‘Wie kijkt hier nog van op? Ik denk niemand. Want het is allemaal politiek correct, roept op tot respect en wederzijds begrip. Maar het voegt niets toe.’ Hij had liever gezien dat de kerk een schuldbelijdenis had uitgesproken over haar àfwezigheid in het publieke debat. Sam Janse vindt dat de kerk zelfkritiek binnen de islam moet stimuleren en dat niet moet overlaten aan ‘buitenkerkelijken’. At Polhuis (In de Waagschaal, 18 december 2004) vindt dat de kerk het grote debat op dit moment gewoon mist en er zeker niets aan toevoegt. De enige solidariteit die hij voelt, is die met Hirsi Ali, het zoontje van Van Gogh, Ellian ‘en anderen die moedig het debat aangaan’. Echt boos wordt hij over de opmerking dat er voor moslims plaats behoort te zijn in onze samenleving ‘en niet pas als ze hun geloof hebben aangepast’. Onbegrijpelijk vindt hij dat, want juist over de aanpassing van hun geloof gaat op dit moment ‘het debat’. Met aanpassing zijn moslims ook het meest geholpen en de kerken moeten hen daarmee ook ‘helpen’. En Evert Jan de Wijer (in deze aflevering van In de Waagschaal) vindt dat het nu tijd is uit te maken wat geloof en wat religie moet heten: we zullen elkaar de waarheid moeten gaan vertellen. Het is tijd voor congenialiteit met de Verlichting en niet voor herbezinning op de rol van godsdienst in de samenleving, wat hij als een onmiskenbaar restauratief element in de kanselboodschap ziet.

Wat mij nu in deze reacties opvalt, tegenvalt en zelfs verbijstert is juist de kritiekloze en vanzelfsprekende bijval aan ‘verlichte’ geesten. De eerste keer dat me dat gebeurde was toen ik een brief van Ter Schegget ontving na de aanslagen in New York. De Wijer refereert daar nog aan. Ter Schegget wees me toen op de noodzaak voor elke religie om door de Verlichting heen te gaan en tot het inzicht te komen dat secularisering een hoog goed is, een overwinning van het geloof en geen nederlaag en dat wij de religie moeten overstijgen in de richting van humaniteit. Wat ik niet kan begrijpen is dat wij een ontwikkeling binnen onze eigen traditie (met ook nog zeer ambivalente uitkomst) als noodzakelijk recept voorschrijven aan een andere godsdienst. Luuk van Middelaar wil het zelfs op Napoleontische wijze toedienen. Dat noem ik verlicht extremisme. En At Polhuis komt daar goed in mee: hij weet wat goed voor moslims is en wil moslims graag helpen bij de aanpassing van hun geloof.

Ik word door dit soort uitingen verrast doordat het nog niet zo lang geleden is dat het westerse imperialisme en kolonialisme (toen nog christelijke zending geheten) gehekeld werd en dat juist de dialectiek van de Verlichting werd uiteengezet. Geen spoor daar meer van! Blijkbaar moet het roer om nu Afrika en Azië zich aan onze poorten melden. Het gaat zelfs zo ver dat volgens Polhuis het debat niet meer gaat over hoe we met elkaar bij alle verschil kunnen samenleven, maar over de vereiste aanpassing van andermens geloof. Als je een vraag stelt bij die eis plaats je je buiten het debat. Het is niet te geloven.

Evert Jan de Wijer wil dat uitgemaakt wordt wat geloof en wat religie moet heten en dat we elkaar dus de waarheid moeten gaan vertellen. Het eerste deel van deze zin klinkt heel barthiaans maar mist precies de toon van zelfkritiek die zo kenmerkend is voor de betreffende paragraaf bij Barth. En dat niet alleen, hij mist ook de dragende gedachte van die paragraaf, namelijk dat wij die beslissingen niet in eigen beheer hebben. Nog meer: hij ziet niet dat zijn eigen uitspraken typerend zijn voor het door hem gewraakte fenomeen religie.

Wat Adorno en Horkheimer de dialectiek der Verlichting noemden, wordt door Ter Schegget in 1981 als volgt omschreven: ‘Men is wel verlicht, maar het licht valt niet op het eigen denken. De verlichting verabsoluteert en verzelfstandigt het eigen denken als eeuwige rede.’ (Theologie en ideologie, 213) In bijbels idioom: men is ziende blind. De verabsolutering van de rede heeft in het Westen onder meer deze bijwerking gehad dat men geen oog meer heeft voor wie anders zijn. Daarop wijzen heeft niets met postmodernisme te maken maar met zorg over onze samenleving.

Wij hebben een politiek systeem dat we aan de Verlichting te danken hebben en dat binnen de westerse, christelijke traditie is bevochten op de macht van de kerken. Veel christenen hebben leren zien hoe waardevol dat systeem is. Het is geschikt om met veel verschil toch samen te leven. Wie uit andere tradities hier binnen komen moeten zich schikken in dat systeem. Als het nodig is zal het te vuur en te zwaard verdedigd moeten worden. Waar het nu op aankomt is echter een botsing van culturen te vermijden. Dat doe je niet door heel universeel over humaniteit te gaan praten, dan roep je het onheil juist af. Je doet het door erkenning van iemands identiteit, door duidelijkheid over je eigen identiteit en door niet te eisen dat iemand jouw identiteit overneemt om mee te mogen doen.

Gerrit de Kruijf