De taalleer van Rosenstock Huessy

logo-idW-oud

 

DE TAALLEER VAN ROSENSTOCK-HUESSY

Opmerkelijk genoeg is de taalleer van Rosenstock-Huessy door theologen nog weinig verkend. Vanzelfsprekend, in de theologie staat het Woord van God centraal. Dat heeft natuurlijk (?) een heel andere kwaliteit dan het spreken van de mensen. In de filosofie en de sociologie is er wel belangstelling voor de taal gekomen. Het communicatieve han-delen bij Habermas onderzoekt hoe mensen tot overeenstemming komen en bij de merendeels Franse structuralisten gaat het voortdurend over het een of andere “discours”. Maar ook daar wordt de vraag niet gesteld: wat gebeurt er eigenlijk als wij spreken? Je zou kunnen volhouden, dat Rosenstock-Huessy een soort fenomenologie van het spre-ken geeft; alleen, dat deed hij al voordat het woord fenomenologie in zwang kwam.

In deze bijdrage wil ik graag een schets geven van deze fenomenologie. Daarbij betoog ik, dat hij in deze taalleer een laag dieper afsteekt dan Habermas in het communicatieve handelen doet en dan de structuralisten doen in hun ana-lyse van de verschillende soorten discours. En daarbovenop zou ik nog een punt willen maken: dat deze taalleer een brug slaat tussen het Woord van God en het spreken van de mensen. Of anders gezegd: in levende taal tussen mensen vindt een vertolking plaats van het Levende Woord van God. Zo wordt ook een brug geslagen tussen kerk en maatschappij.

Aanleiding voor deze bijdrage is een cursus over de taalleer van Rosenstock-Huessy die over enkele maanden in Hydepark plaatsvindt.1

Taal en spreken als charisma

“God is de kracht die ons doet spreken” – met die woorden geeft Rosenstock-Huessy een concrete omschrijving van wie God is. Daarbij moeten wij niet denken aan al het gebabbel en het lege gepraat onder de mensen. Dat dient alleen maar om de tijd te doden. Als wij mensen in de korte tijd die wij te leven hebben de tijd gaan doden, geloven wij niet meer in het leven. Echt spreken doen wij als het ons menens is. Als het erop aankomt. Dat is, wanneer het leven een wending moet nemen om niet op een doodlopende weg te geraken. Dat betekent: vooral in crisissituaties komen wij mensen tot spreken. Dat zijn die situaties, waarin het misloopt, als niet iemand wat zegt.

Als bijvoorbeeld iemand ondanks zijn eenzaamheid niet in staat is de woorden te spreken “Ik houd van jou”, dan wordt die eenzaamheid verstikkend. Wat voor een individu geldt, geldt ook voor de samenleving als geheel. Een oprecht gesproken woord trekt ons uit onze vaste banen en gevestigde gewoonten. Dat schept nieuwe wegen en zonder zulke nieuwe woorden loopt de samenleving vast. Als bijvoorbeeld de nu reeds 30 jaar durende stagnatie van de economieën in Afrika niet leidt tot een nieuwe betrokkenheid van Europa op Afrika, dan is Europa op een doodlopende weg. Als Europa zich oprecht de nood van Afrika aantrekt, schept dat nieuwe relaties. Zoiets gebeurt altijd expliciet. Je houdt niet van elkaar als je dat niet zegt. Je bent onverschillig tegenover Afrika, als je niet uitspreekt dat de stagnatie in Afrika jou een zorg is.

De taal, het oprecht gesproken woord, doet ons dus tegen de stroom oproeien in plaats van te kiezen voor de ge-makkelijkste weg. Door te spreken binden wij ons aan ons eigen woord: vanaf nu zijn wij degene die een stellingname op zijn naam heeft staan. En daarmee sta je in voor een belofte die je gedaan hebt. Daarmee sta je op jouw manier in voor anderen. Dat gaat je wat kosten. De taal die we zelf spreken krijgt daardoor een intensiteit, die ons als een ho-gere macht overkomt. Echt spreken wortelt in de eeuwigheid. Het woord “echt” hangt niet voor niets etymologisch ook samen met eeuwigheid net als het Duitse woord voor huwelijk “Ehe”, dat nog terug te vinden is in ons woord echtverbintenis. Echt spreken overkomt ons. Het herschept ons leven.

Wij zijn als het ware bekleed met de taal. De taal is niet ons instrument, maar wij leven in het weefsel van de taal. Spreken, luisteren, indrukken ontvangen en uitdrukking geven aan wat in ons leeft, dat is onze levensadem. Om het eens wat Levinasiaans uit te drukken, door een woord getroffen worden en zelf spreken is wat de Ander in en aan ons doet, het is inspiratie en expressie. Taal is Geest. De taal hoort niet bij het rijk van de aangeboren natuur, maar het is een gave van de Geest. De taal is aangeleerd. Zij wordt ons van buitenaf te binnengebracht. Is er geen taal, dan is er geweld. De natuurlijke mens is niet goed maar een geweldenaar. De taal is een charisma van de Geest.

Taal en taal

We kunnen taal dus zowel met een hoofdletter als met een kleine letter schrijven. Daar waar wij oprecht antwoord ge-ven op datgene en diegenen die op ons afkomen, gebeurt iets met ons, dat wij niet in de hand hebben, ook al ant-woorden wij zelf. In ons eigen woord worden wij aan onszelf ontrukt, ontkoppeld aan onszelf. Niettemin kunnen wij de taal ook tot instrument maken, met de woorden manipuleren, alsof wij macht over de taal uitoefenen en alles naar onze hand zetten. Natuurlijk gebeurt in alle gesprekken, overleggen, vergaderingen, confrontaties tussen mensen beide en vaak beide tegelijkertijd.

Daarmee is de taalleer van Rosenstock-Huessy van bijzondere betekenis om de kloof tussen theologie en maat-schappij te overbruggen. Theologen zouden zich met management-taal bezig moeten houden. Nergens wordt meer met taal gemanipuleerd, en telkens gebeurt toch ook het omgekeerde: de autoriteit van een oprecht gesproken woord wordt tot gelding gebracht door mensen die durven te zeggen wat op dat moment nodig is. Manipulatie en waarachti-ge verantwoordelijkheid lopen bijna onontwarbaar door elkaar heen – reden te meer om daar eens goed naar te kijken.

Theologisch komt dat neer op het onderscheiden van de geesten. Hoe wordt er gesproken? De Heilige Geest is heilig omdat hij de helende Geest is. Dat wil zeggen: kleine en kleingeestige gesproken woorden moet de maat genomen worden. De dagelijkse woorden moeten gemeten worden aan woorden die op hoge momenten worden uitgesproken. Dat zijn woorden, die een wending teweeg gebracht hebben, profetische woorden. Het is niet voor niets, dat daar de Schrift mee vol staat. We zouden kritisch op de zin van Rosenstock-Huessy waar we mee begonnen kunnen variëren: niet altijd is God de kracht, die mensen doet spreken. En dat is aan zulk spreken ook goed te merken.

Taal en het kruis der werkelijkheid

Van cruciaal belang in het menselijk bestaan is, dat wij telkens opnieuw moeten beslissen of wij onze koers voort-zetten of afbreken, en daarnaast en ook daar doorheen, of wij overeenstemming moeten zoeken of weerstand bie-den. Of, om het met een andere lapidaire zin van Rosenstock-Huessy te zeggen: “Wij roepen elkaar tot leven en verklaren elkaar dood, en wij worden tot leven geroepen en (mond-)dood verklaard”.

1. Wij roepen elkaar tot leven: als wij overeenstemming zoeken, suggereren wij onze visie aan elkaar en wenden wij ons elkaar toe. Zonder openheid geen gesprek en zonder liefde geen openheid.

2. Wij verklaren elkaar dood: dat is weliswaar een sterke uitdrukking, maar wanneer het woord van de ander niet meer tot ons doordringt, omdat wij hem of haar alleen maar als een kracht in de buitenwereld waarnemen (en niet als gesprekspartner!), dan is dat tenminste voor een deel een doodverklaring.

3. Wij worden tot leven geroepen: als het ons overkomt, dat door een nieuwe liefdesverklaring of een nieuwe opdracht ons leven op een andere baan getrokken wordt, leven wij intensiever.

4. Wij worden doodverklaard: als anderen vinden, dat wat wij beweren niet meer actueel is, maar bij een voorbije tijd hoort, dan is er eigenlijk met ons afgerekend als met stoffige boeken achter glas in een museum.

Onze samen(?)-leving

Hoe maatschappelijk relevant is een dergelijke benadering van de taal! Want: is dat niet, wat mensen in organisaties telkens met elkaar doen en elkaar aandoen: Elkaar tot leven roepen of elkaar het zwijgen opleggen? Waarom lijden mensen zo onder de arbeid? Dat is niet zozeer door de arbeid (meestal niet) zelf, maar door wat ze daarin tegen el-kaar zeggen of niet zeggen. Met hun prioriteiten snijden ze elkaar de weg af en met hun beslissingen zetten ze elkaar buitenspel.

Bovendien gaat deze benadering van de taal veel verder dan wat we aan taalfilosofie bij Habermas of bij de structura-listen tegenkomen. Hier, zoals meestal in de filosofie, wordt de taal niet als levende taal, maar als structuur benaderd, als systeem. Bij Habermas is het de traditionele leefwereld en communicatief handelen wordt wat hem betreft altijd gemeten aan erkende normen. De taal leeft niet. Er kunnen als het ware geen nieuwe dingen gezegd worden. Ook bij de structuralisten wordt altijd in termen van een bestaand discours gedacht en tussen zulke taalsystemen is er dan concurrentie. De nieuwe imperatief, de nieuwe opdracht, het Levende Woord dat een ongekend een onbekend appèl doet en alles opnieuw in beweging brengt, komt in hun “systeem” niet voor. Taal is een resultante uit het verleden. Voor Rosenstock-Huessy is de taal die wij spreken een resultante uit de toekomst. Nieuwe spreekwijzen, ongehoorde opdrachten komen op onze weg door de confrontatie met onverwachte noden en doodlopende wegen. Daarom staan wij nooit neutraal buiten de taal, maar wij bestaan een en al als aangesproken en antwoordende mensen.

Een van de boektitels van de werken van Rosenstock, die mij het meest aanspreekt luidt: “Die Umwandlung des Wortes Gottes in die Sprache des Menschengeschlechts”. Zijn taalfilosofie draagt bij aan deze vertaling van het Woord Gods in de taal van de mensen.

Otto Kroesen

1 Van 7 tot 9 juni. Een inleiding daarop en de verdeling van de leerstof vindt plaats op 24 maart vanaf 13:30 tot 16:00 uur. Opgave bij de auteur: j.o.kroesen@tudelft.nl“>j.o.kroesen@tudelft.nl