De taal van de ziel

logoIdW

 

DE TAAL VAN DE ZIEL

Iedereen kent wel de ervaring, dat je woorden een veel grotere impact hebben als je werkelijk meent wat je zegt. Dat laatste is natuurlijk lang niet altijd geval. Wij mensen praten meestal mee met de publieke mening en meepraten met de gangbare mening betekent nu juist niet dat je meent wat je zegt. Wanneer is het je menens? Dat is eigenlijk alleen het geval als je bereid bent de prijs voor je woorden te betalen. Waar dat gebeurt komen de woorden die je sprak uit het diepste van je ziel. Ze breken door en stromen – alsof je er zelf geen zeggenschap over hebt! Dat schept een heel andere verhouding tot de taal dan de gewoonlijke. Daarover gaat deze bijdrage.

Toegepaste zielkunde

Over de toegang tot de taal, zoals ik die juist beschreef, is eigenlijk nog niet zoveel nagedacht. De structuralistische en post-structuralistische filosofen spreken eerder over de taal als systeem of discours. Ook is er veel aandacht voor narrativiteit – een ander woord voor hetzelfde fenomeen. Telkens wordt erop gewezen hoe een bepaald betoog of vertoog al door ons wordt gereproduceerd, voordat we het zelf beseffen. Wij geven onze mening, maar in onze mening vertegenwoordigen wij al een bepaalde gedachtenstroom, een bepaald verhaal of discours. Je bent als het ware geabsorbeerd in die bovenpersoonlijke geestesstroom. Die geestesstroom stuurt dan op zijn beurt het materiële bestaan aan. En natuurlijk zijn er slimme filosofen die erop wijzen dat de taal die we spreken reeds ingegeven is door die materiële belangen. Maar dat laatste is niet alleen een slim inzicht, maar ook zelf weer een bepaald discours, historisch-materialisme of zo. Het is in ieder geval ook het discours dat de mens verdeelt in geest en lichaam. Meer is er niet.

Wie wel over deze bijzondere toegang tot de taal heeft nagedacht is de taalfilosoof Rosenstock-Huessy, de grondlegger van wat het dialogische denken is gaan heten. Buber wordt dan altijd genoemd met het boek “Ich und Du”, en dan Rosenzweig en Levinas. Maar de eigenlijke herontdekking van de taal als spreekkracht van de ziel moet toch op naam gesteld worden van Rosenstock-Huessy. Niet dat dat er op zich veel toedoet, maar zijn taalfilosofie kent een breedte en diepte die, met alle respect, niet bereikt wordt door zijn navolgers. Over die breedte: Rosenstock-Huessy heeft veel aandacht gegeven aan de spreekkracht van de ziel als oorsprong van telkens nieuwe historische veranderingsprocessen of revolutionaire omwentelingen. Ook heeft hij aandacht gegeven aan de spreekkracht van de ziel in een bedrijfsmatige setting – of juist hoe het gebrek daaraan in het bedrijfsleven verholpen zou kunnen worden om ook in het bedrijfsleven tot werkelijk leven te komen.

Over de diepte: die is vertegenwoordigd in zijn eigenlijke taalfilosofie, waarvan het meest oorspronkelijke document bestaat in een brief uit 1916. Deze brief heeft hij geschreven aan Rosenzweig, met wie hij in die tijd een zeer intensieve en vriendschappelijke correspondentie had (wel vrienden, die elkaar de waarheid zeiden en geen blad voor de mond namen!). Het was toen al een brief van rond de 30 kantjes en het was het antwoord op de vraag van Rosenzweig hoe Rosenstock-Huessy over de talen dacht. Rosenstock-Huessy antwoordt dan niet echt direct op die vraag, want hij gaat juist in op de eenheid van de taal of van de vele talen, die alle voortkomen uit een ziel die de ernst van de situatie inziet en dan woorden spreekt die de nood moeten afwenden. Deze brief is later bewerkt en in 1923 gepubliceerd onder de naam “Angewandte Seelenkunde”, Toegepaste Zielkunde dus. Toen had Rosenzweig de “Stern der Erlösung” reeds geschreven, eigenlijk voor een groot deel ook in reactie op deze brief. In ieder geval zijn de essentiële inzichten uit deze brief alle in de Stern terug te vinden. Ze zijn zelfs in het werk van Levinas heel helder terug te vinden en dat mag ook geen verbazing wekken, aangezien Levinas zelf van zijn werk zegt dat Rosenzweig daarin te vaak aanwezig is om geciteerd te worden.

Ziel

In het stuk Toegepaste Zielkunde wijst Rosenstock-Huessy erop, dat in het Duits van die dagen geprobeerd wordt vreemde woorden in het Duits weer te geven. Psychologie wordt dan Seelenkunde, oftewel zielkunde. Maar, zo merkt hij op, louter door een dergelijk woord te introduceren gebeurt er toch iets. Het woord gaat nu een eigen leven leiden. Want het woord ‘ziel’ heeft allerlei echo’s – in onze ziel – die het woord ‘psyche’ niet heeft. Er wordt als het ware een deur opengetrokken naar een ander discours, om het maar modern te zeggen.

Dat is slechts een opstapje, want eigenlijk is Rosenstock-Huessy op zoek naar de bron van de taal en die ligt in de ziel. Uitvoerig moet hij daartoe de gebruikelijke antropologie en filosofie bestrijden die de mens opvatten als bestaande uit geest en lichaam, eventueel uit ziel en lichaam, – maar in het laatste geval worden ziel en geest weer aan elkaar gelijkgesteld. Het na-cartesiaanse discours heeft geen ruimte voor iets als ziel. Dat leidt tot allerlei noodgrepen, omdat die ziekten die uit de ziel voortkomen, althans daaraan gerelateerd zijn, nu psychosomatisch genoemd moeten worden. Ook onze tijd heeft nog dat soort noodgrepen. Het woord ‘mindset’ is er één van. Onze gedachten (mind) hebben kennelijk een bepaalde houding die al gegeven is voordat we aan het denken slaan (set) en die te maken heeft met ons gemoed. Ja, met wat precies? Met onze ziel, maar wat is dat dan?

Ziel heeft te maken met passie, zowel in de betekenis van lijden als liefde. Datgene waar mensen gepassioneerd van zijn, dat is het waar zij hun krachten aan besteden, en waar hun liefde naar uitgaat en waar ze bereid zijn een prijs voor te betalen. Een ziel heb je niet altijd. De ziel duikt pas op als je geraakt wordt in je ziel, hetzij door een overrompelende liefde, hetzij door een kras erop. Dan merk je pas dat je er een hebt – maar misschien had je er voor die tijd ook wel geen. De ziel ligt vaak nog een laag dieper verscholen dan de passie. Rosenstock-Huessy zegt ergens mooi, dat de ziel juist dat deel is van je hart dat je zelf niet kent. Het is een laag in je bestaan waar je maar beperkt toegang toe hebt, niet zozeer omdat het het onbewuste is, maar eerder omdat het voor-bewust is. Je bewustzijn is re-flectie (er zit wijsheid in de taal om dat woord te gebruiken!) en is dus niet anders dan bewustwording van krachten in je die iets in beweging gezet hebben en die je je bestemming wijzen. Je eigen ziel kan je dus voor verrassingen plaatsen.

Taal uit het diepste van de ziel

In de bewuste brief aan Rosenzweig verzet Rosenstock-Huessy zich nadrukkelijk tegen al te bewuste plannenmakerij na de calamiteit en crisis van de Eerste Wereldoorlog. De levensovertuiging, de waarden, de staatsinrichting enzovoort waarvoor Duitsland stond, heel het politieke Duitse discours van die tijd, heeft, zo betoogt hij, gefaald en deze crisis laat mensen zonder oriëntatie achter, verward en vooral ontdaan. Maar wat doen politici, journalisten, filosofen en wetenschappers? Ze denken dadelijk nieuwe plannen uit, zonder eerst eens sprakeloos en gedesoriënteerd daar te staan. Er moet eerst een wereld verstommen, voordat een nieuwe wereld tot spreken kan komen. De taal begint niet met een plan, maar met een imperatief, een uitdaging of opdracht, uit pijn geboren.

In zekere zin is de ziel dus het verbindend element tussen twee werelden, een voorbije en een komende. In het verstommen van een voorbije wereld vinden God en mens elkaar op een punt tussen de tijden, waar lijden en nood gearticuleerd worden. Waar de ziel zegt wat zij te lijden heeft kan een startpunt gevonden worden voor de inrichting van de nieuwe wereld. God, mens, en wereld – die drie, die in de Stern telkens opnieuw structureren wat Rosenzweig te brengen heeft, daarvan wordt de onderlinge taakverdeling programmatisch getekend in deze brief. God: in de nood van de ziel klinkt een nieuwe imperatief op, een verlossend en appelerend woord. Mens: in antwoord op dat appel nemen mensen initiatieven en zoeken elkaar, scherpen hun opvattingen aan elkaar en neigen tot elkaar. Wereld: waar mensen elkaar vinden worden procedures, regels en inrichtingen gevonden voor een nieuwe maatschappelijke orde, die weer een tijd meekan, uitgewerkt tot in allerlei instituties en technieken toe.

Appelerende taal

De taal van Rosenstock-Huessy zelf is gepassioneerd, vurig en in die zin imperativisch van karakter. Elke zin zegt meer dan hij zegt, is tegelijkertijd verfrissend en diepzinnig, verhelderend en raadselachtig. Hijzelf was een ziel op het scharnierpunt van tijden. Het is een avontuur om van zin tot zin die taal mee te beleven. Wie die taal leest krijgt een nieuwe toegang geboden tot … de eigen ziel.

Otto Kroesen

Auteur is universitair docent ethiek en techniekdynamica aan de TUDelft