Van staatskerk naar stamkerk (I)

logo-idW-oud

 

VAN STAATSKERK NAAR STAMKERK (1)

Wat gebeurt er met de christelijke identiteit in de moderne samenleving? Waarom staan kerk en geloof in de marge en hoe kan het anders? In de muziek wordt de term ‘Engführung’ gebruikt als de muziek bijna vastloopt en een nieuwe oplossing moet vinden. Door welke ‘Engführung’ voert de Geest die de tijden op muziek zet ons heen en welke perspectieven openen zich in deze crisis? Wat betekent het, dat de kerk niet meer de “wereld” tegenover zich vindt maar de moderne maatschappij? Is misschien het kerkelijk instituut zonder het zelf te weten bezig zich daarop al enigszins voor te bereiden? En werpt dat misschien nog eens een nieuw licht op de spanning in de plaatselijke gemeenten tussen evangelicalen (en vaak ook orthodoxen) aan de ene kant en liberalen aan de andere?

Met deze bijdrage hoop ik een stimulans te geven aan het gesprek tussen deze richtingen. In mijn eerste bijdrage zal ik terugblikken op de periode die wij aan het afsluiten zijn. In de daarop volgende bijdrage zal ik een voor ons tijdsgewricht herkenbare formulering voorstellen voor de kern van het christelijk geloof. In de derde en laatste bijdrage probeer ik aan te geven hoe zich dat in hernieuwd kerkelijk leven kan uitwerken.

Profilering van de kerk

Het kerkelijk beleid dreigt klem te raken tussen behoud van de traditionele parochiale gemeente en het veroveren van nieuw respect binnen een geseculariseerde en globaliserende samenleving met alle behoefte aan heroriëntatie die daarbij hoort. Inkrimping van gemeenten en bezuinigingen zetten de toon in het beleid. De altijd al krappe ruimte om te experimenteren in arbeidspastoraat, in het oude wijken-pastoraat en in het studentenpastoraat komt daardoor extra in het gedrang. Het vertrouwen dat dergelijke experimenten de kerk van de toekomst een stevige plaats in de samenleving opleveren, is er niet meer. Deze experimenten worden door velen beschouwd als rommelen in de marge, als zelf onderhevig aan secularisatie, als een vorm van goed bedoeld maar weinig efficiënt diaconaat, als een gelegenheid voor professionals uitsluitend hun eigen vrijblijvende hobby’s na te jagen. Het mag allemaal mooi bedacht en geprobeerd zijn, maar een kerk in de crisis moet terug naar zijn ‘core-business’. Intussen lijkt de evangelische beweging er wel in te slagen een brug te slaan tussen de leer en liturgie van de kerk en het persoonlijk leven van de gelovigen. De evangelische beweging, het management van de kerk, dat zoekt naar positieve en aantrekkelijke profilering op de markt, en tenslotte de traditionele orthodoxie lijken elkaar in het huidige kerkelijk beleid te vinden. Uitkomen voor je geloof, de christelijke identiteit aantrekkelijk presenteren, kerkplanting met behulp van gedurfde initiatieven en glossy marketing – onder dergelijke motto’s en leuzen wordt nieuw beleid gemaakt. Zo wordt afscheid genomen – zo lijkt het – van verouderde methoden om kerk en geloof in de samenleving present te stellen. Aan de genoemde gebreken van deze methoden is immers nog toe te voegen, dat zij de kerk ook in ledental onvoldoende opgeleverd hebben.

Het einde van de ‘Kerk en Wereld’-benadering

Hoe ziet de onderstroom onder deze golven aan de oppervlakte eruit? En is het nieuwe beleid dat zo langzaamaan vanuit Utrecht gestalte krijgt adequaat aan de bewegingen in deze onderstroom? In feite komt er een einde aan een periode van meer dan 50 jaar waarin na de Tweede Wereldoorlog de protestantse kerken in Nederland, hervormd en gereformeerd, hun deuren wijd opengezet hebben naar de samenleving, dat wil zeggen een einde aan de ‘Kerk en Wereld’- benadering. In het ‘aggiornamento’ vindt deze benadering een parallel in de katholieke kerk. In deze benadering bepaalden de noden van de samenleving de agenda van de kerk. De verwachting heerste, dat de kerk daardoor een nieuw geestelijk elan in de samenleving kon inbrengen en zo opnieuw de oren openen voor het evangelie. Dit proces zou moeten leiden tot herwinnen van verloren terrein voor de kerk en tot herkerstening van de samenleving. Uiteindelijk zou de kerk weer voluit volkskerk moeten worden. Zo hoopte men na de Tweede Wereldoorlog als kerk opnieuw en als nooit tevoren zijn verantwoordelijkheid voor de samenleving te nemen.

Stellig heeft dit nieuwe kerkelijke elan de samenleving veel goeds gebracht. De kerk heeft voorop gelopen in nieuwe vormen van maatschappelijk werk, heeft een belangrijke rol gespeeld in de verwerking van de holocaust en is een nieuwe relatie aangegaan met de joodse traditie. In vele combinaties van spiritualiteit en engagement zijn talloze mensen ook langer aan de kerk verbonden gebleven, mensen die anders veel eerder het kerkelijk instituut verlaten zouden hebben. Dat heeft echter de voortgaande secularisering van de samenleving en de kerkelijke kaalslag en teruggang niet ongedaan gemaakt. In veel opzichten was deze loopplank naar de kerken toe evenzeer een loopplank de kerk uit. Niet alleen is dat het geval omdat velen ontdekt hebben, dat men zonder geloof ook wel vaart, maar ook doordat teleurstellingen in het kerkelijk instituut zo vaak een rem zetten op dit engagement omwille van het binnenkerkelijke evenwicht.

Een nieuwe context

Dat deze periode voorbij is heeft echter diepere redenen. Het ligt er niet aan, dat het experiment te ver ging, of juist niet ver genoeg. Het is de context zelf van het experiment die zozeer veranderd is, dat het experiment zijn betekenis verloren heeft. De individualisering heeft het lidmaatschap van maatschappelijke instituten diffuus gemaakt. De globalisering heeft de samenleving tot een netwerkmaatschappij gemaakt. Men behoort niet meer tot een groep, die in interactie treedt met andere groepen, maar men behoort kortstondig en in wisselende formaties tot een veelheid van groepen. Niet langer staan kerk en wereld tegenover elkaar, waarbij de wereld zijn verhaal heeft en de kerk het betere verhaal van het evangelie. Tegenover elkaar staan nu het biografische verhaal van het individu en de veelheid van verhalen van ons allemaal – multicultureel en wereldwijd. Niet langer zijn groepen identiteitsdragers, waarbij individuen zich aansluiten. Veeleer zijn individuen in hun interactie identiteitsdragers, waarbij zij putten uit de voorraad aan groepstradities die nu tot wereldwijd cultureel erfgoed worden. En als klap op de vuurpijl: niet langer staat een religieus georiënteerde kerk tegenover een seculiere wereld, maar de individuen in die moderne maatschappij zijn zelf voortdurend met religie en zingeving bezig, ook al wordt dat door de traditionele kerken niet zo herkend. Vragen als “Wat is mijn rol?”, “Wat is mijn missie?”, “Wie ben ik eigenlijk?” zijn religieuze vragen, als men in rekening brengt, dat hier niet gevraagd wordt naar de zin van het leven, maar naar een zinvolle invulling van mijn leven. Significant en veelbelovend is, dat deze vragen niet alleen opduiken in de privésfeer, maar evenzeer in de sfeer van de arbeidsorganisatie. Managers moeten hun medewerkers overtuigen, dat zij persoonlijk aandeel hebben in een goede zaak. Bedrijven laten trainingsbureaus dure cursussen geven over motivatie en betrokkenheid, en zo nu en dan wordt de Dalai Lama ingevlogen.

Kerk en wereld – maatschappij en…?

Proberen wij deze ontwikkeling met een paar termen te treffen, dan zouden wij kunnen vaststellen, dat de tegenstelling tussen “kerk en wereld” voorbij is, omdat er geen “wereld” meer is. De “wereld” was vroeger dat gebied dat aan kerkelijke controle onttrokken was maar dat wel viel onder het machtsbereik van de staat. Daarnaast was er nog de maatschappij, het gebied van de economie en de vrijheid van organisaties in het maatschappelijk verkeer waar ook de staat geen controle over had. Dit laatste gebied is dusdanig in omvang toegenomen, dat noch de staat, noch de kerk er controle over heeft. Het aantal maatschappelijke actoren dijt nog steeds uit. Kerk en staat zijn beide geworden tot een van de vele actoren in het maatschappelijk krachtenveld. Bovendien krijgen grote bedrijven en maatschappelijke organisaties door hun omvang trekjes van staatsinstellingen en de talloze actoren in het maatschappelijk krachtenveld houden er daarnaast allemaal hun eigen ‘kerk’ op na. ‘Kerk’ wil hier zeggen: een netwerk van mensen en tradities, waaraan men zich moreel oriënteert bij het nemen van beslissingen. De tegenstelling tussen ‘kerk en wereld’ is daarom voorbij. Voor de ‘wereld’ is de ‘maatschappij’ in de plaats gekomen – het beroemde vrije spel van maatschappelijke krachten – en in dit steeds wisselende krachtenveld heeft de kerk voor zichzelf nog geen nieuwe naam gevonden.

Men kan zich deze omslag ook bewust maken aan het feit, dat men vroeger naar de kerk ging om deel uit te maken van een grotere gemeenschap, terwijl men heden ten dage veeleer naar de kerk gaat om deel uit te maken van een herkenbare kleinere gemeenschap. Toen werken en wonen nog niet gescheiden waren en men het boerenbedrijf of de werkplaats aan huis had, had men er behoefte aan (ik kan ook zeggen: was het nodig) deel uit te maken van iets groters, dat het kleine eigenbelang oversteeg. De kleine kring waarin men werkte voor zijn levensonderhoud was tastbaar en zichtbaar. Voor het inzicht dat men ook deel uitmaakte van een groter verband was geloof nodig, want dat was niet zichtbaar. Nu wij in de arbeid en het maatschappelijk verkeer voortdurend deel uitmaken van grote verbanden hebben wij behoefte aan herkenbare, kleine gemeenschappen. Zichtbaar en tastbaar is nu de wereldeconomie, maar voor de overtuiging dat je als klein individu daar niettemin iets in betekent, is heden ten dage geloof nodig. Een kerk die de staat of de wereld als tegenspeler heeft, streeft ernaar grote aantallen mensen bijeen te brengen om deze grotere eenheid voelbaar te maken. Het samen zingen en samen stemmen in preek en gebed slaat de brug naar een beloofde toekomst, waarin wij allen samen aan recht en orde werken. Het machtige orgelgeluid (uit duizenden pijpen en honderden mensenkelen) van de protestantse kerken, dat nu de EO met nostalgie en romantiek in de huiskamers middels de televisie doet weergalmen, was ooit een zelfoverwinning van mensen die zich in de liturgie verhieven boven het kleine eigenbelang van hun eigen bedrijf of nering. Nu is het tot zelfbevestiging geworden en tot zelfmanifestatie van een subcultuur van nog-gelovigen die zich er maatschappelijk mee manifesteert en om erkenning vraagt van die eigenheid. Mensen hebben binnen het anonieme maatschappelijke verkeer behoefte aan een plaats waar hun persoonlijke verhaal, hun naam en gezicht herkend en erkend worden – althans een plaats waarvan ze voelen, dat zij er bij horen en ertoe doen.

Zo heeft in de laatste 1000 jaar zich een omkering voltrokken, een ruil in universaliteit tussen kerk en economie.

 

Economie

Kerk

1000 n.C.

Privaat

Universeel

2000 n.C.

Universeel

Privaat

Een dergelijke ruil kan voor de geloofsbeleving niet zonder consequenties blijven. Het is deze omslag en niet falend beleid of ontbrekend geloof die ten grondslag ligt van de crisis van het kerkelijk leven. De stukken staan volkomen anders op het bord en een herhaling van zetten is niet wenselijk.

Otto Kroesen