Van staatskerk naar stamkerk (III en slot)

logo-idW-oud

 

VAN STAATSKERK NAAR STAMKERK (3 EN SLOT)

Inleiding

De protestantse kerken waren eigenlijk altijd staatskerken. Dat waren ze niet omdat ze gehoorzaam waren aan de staat. Zij verschaften zowel legitimatie aan als kritiek op de overheid. Het arrangement was nog complexer: Zij verschaften legitimatie aan de overheid juist doordat zij kritiek konden oefenen op de overheid. In Duitsland waren de theologen aan de universiteiten steeds de raadgevers van de vorsten. In Engeland was het staatshoofd wel hoofd van de kerk, maar met het parlement als wetgevende instantie, en het parlement zelf werd weer beïnvloed door de kerkelijke gemeenten. Ook in Nederland ging er een stroom van kritiek en inspiratie van de kerk naar de overheid. Hoe vaak dat ook in gezapigheid strandde, telkens werd de draad ook wel weer opgepakt. Vaak wordt erop gewezen, dat bijvoorbeeld in Friesland de hereboeren in aparte banken zaten en het gewone volk een tweederangs positie innam. Maar zowel de boeren als hun arbeiders zaten dus onder hetzelfde gehoor en zongen dezelfde liederen. De liturgie van de kerk werkte op zijn minst verzachtend op de maatschappelijke tegenstellingen en zorgde ervoor, dat een rijke bovenlaag ook zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid nam. Zo hoort liturgie te werken. In zingen en bidden en luisteren binden mensen zich aan elkaar en worden zij gebonden aan een en dezelfde belofte. Dat maakt het kerkelijk leven ook spannend. Want waar dat gebeurt, voelen mensen dat ook feilloos aan. Dat willen ze niet missen. Daar willen ze bij zijn.

Hoe kan de liturgie een dergelijke spannende functie opnieuw vervullen nu in onze dagen niet de tegenstelling tussen kerk en staat (en hun samen optrekken) meer de dominante tegenstelling is, maar het spanningsveld tussen kerk en maatschappij? Daarover wil ik graag in deze bijdrage iets naar voren brengen.

Vertalen

Waar in de moderne samenleving zoveel subgroepen hun eigen taal spreken, loopt de kerk het gevaar aan die talloze groepen met hun eigen taal nog eens een eigen “wij-groep” toe te voegen. Onder meer daarover ging mijn vorige bijdrage. Dat zou de ultieme ontkenning worden van wat met Pinksteren gebeurd is. Daar vond vertaling plaats: ieder hoorde van de grote daden Gods in zijn eigen taal. Daar werd de spraakverwarring van Babel, waarin iedere groep zijn eigen taal sprak en de ander niet meer verstond een grens gesteld. Het jargon van de verschillende stamtalen slokte tot nu toe de individuen op: iedereen moest de taal van de eigen groep spreken en zich daarbij aansluiten. Nu die tijd in de netwerkmaatschappij definitief voorbij is, probeert menigeen te redden wat verloren is en kunstmatig het verleden weer tot leven te roepen: je moet ergens bij horen, zelfs als dat maar een heel oppervlakkig lidmaatschap betreft, dat je desnoods alleen met je kleding aangeeft.

Maar bij Pinksteren zetten de “tongen” van vuur – de tong van een stam is de taal, die ieder groepslid moet spreken om erbij te horen, “the mother tongue” – zich op ieder individu afzonderlijk. Anders gezegd: er is vanaf Pinksteren geen collectieve identiteit meer waarin een individu opgaat. Ieder individu heeft de gave van de Geest en spreekt en hoort op zijn of haar wijze. Vertalen maakt wederzijdse erkenning en doordringing mogelijk en sticht vrede. Vertalen brengt een ontkoppeling aan zichzelf mee om in een andere taal uit te drukken wat in eigen hart leeft en in eigen taal te horen wat een ander te zeggen heeft. De heilige Geest, de Helende Geest, vertaalt en doet mensen van hun achtergrond loskomen, meerdere talen spreken, zich openen. Ieder individu is spraakmakend geworden. De vraag is nu, of de kerk van de toekomst zich in eigen groepstaal en jargon opsluit, of de grote daden Gods vertaalt in de taal en spraak van ieder individu.

Dit lijkt mij een uitdaging voor de evangelische beweging, maar eigenlijk voor alle kerkelijke gemeenschappen die zich op een speciale doelgroep richten zoals jongeren, studenten, intellectuelen, bepaalde nationaliteiten, oude wijken. Mensen zoeken daarin binding en erkenning. Zij zoeken een ‘wij’. Zij vinden een netwerk van contacten en een sfeer van saamhorigheid. Zij streven er niet naar de gemeenschap te vergroten, maar eerder die te verkleinen en tot menselijke proporties terug te brengen. Studentengemeenten, regionale gemeenten, vieringen in wijkpastoraten en de evangelische beweging zijn hoe verschillend ook in dit opzicht onder één noemer te brengen. Hoeveel wijkgemeenten blijven niet in stand dankzij het koffiedrinken na de dienst? De kerk heeft om zo te zeggen bijgebouwen gekregen en de mensen die in die bijgebouwen vergaderen en overleggen en elkaar kennen en waarderen, die houden de boel aan de gang. Hier wordt een gemeenschap gevormd, een ‘wij’. Nu is het als het ware een onvermijdelijke wetmatigheid voor een dergelijke wij-groep, dat die zich ertoe neigt zich te gaan sluiten. Omdat sommigen zich er heel erg thuis voelen, gaan vanzelf anderen zich er niet meer thuisvoelen. De vraag is: kunnen deze gemeenschappen zich tegelijkertijd openen voor hun maatschappelijke omgeving? Kan in hen de spanning tussen hier en ver weg, tussen het nu en de veelbelovende toekomst een nieuwe gestalte aannemen?

Dat hangt ervan af, of deze groepen eenvoudig een subcultuur aan de samenleving toevoegen, of voorbeeldig en vooruitlopend op de toekomst een diepgaand probleem van de samenleving zelf tot een oplossing brengen. Het maakt verschil, of er opnieuw een stam-tong gesproken wordt, een eigen jargon, om zich af te grenzen van anderen en het gezellig te hebben. Of dat een gemeenschap gesticht wordt door verschillende talen, verschillend jargon, verschillende beroepsgroepen en kasten en klassen voor elkaar te openen. Het eerste is verstikkend, omdat er een nieuwe theemuts-cultuur (warm maar benauwd) toegevoegd wordt aan de verschillende subgroepen waarin de maatschappij toch al uiteenvalt. Het tweede is helend en het woord heil van de heilige Geest heeft wel te maken met zijn helende karakter en met de heelheid die gesticht waar echt gesproken wordt, waar mensen luisteren en van gedachten wisselen (!), dat wil zeggen de gedachten van de ander kunnen overnemen.

Van disciplinering naar verandering

De volkskerk of staatskerk droeg ertoe bij, dat haar leden juist boven hun kleine groepseenheid uitkeken. Het eigenbelang, de kleine arbeidskring moest binnen het bredere perspectief gezien worden waarin ook de lijdende medemens en een beloftevolle toekomst gewicht krijgen. Dat werkte disciplinerend. De gang van ellende naar verlossing naar dankbaarheid was ook een gang van naïef geweld, geestelijk ontwaken en zelfdiscipline. Men leerde door te schrikken van zijn zondige natuur zich in te voegen in een groter geheel. Het is eigenlijk merkwaardig, dat het kerkelijk leven nog helemaal gericht is op die procedure, terwijl wij in de economie al geheel en onontkoombaar in dit grotere geheel zijn ingevoegd.

Een stamkerk heeft niet de ambitie de mensen in te voegen in een groter verband, maar wil dit verband juist kleiner maken. Gezocht wordt een menselijke maat, waarin men elkaar kent en er ook echt bij hoort. Het is merkwaardig en paradoxaal, dat de evangelische beweging, die op zoek is naar een stamkerk dat nog steeds doet met de middelen van de volkskerk. De evangelische beweging wil de mensen persoonlijk aanspreken, maar organiseert daartoe vaak nog massaler bijeenkomsten dan de volkskerk altijd deed. En horen bij de groep betekent vaak nog meer: opgaan in de groep. Het lijkt wel alsof de evangelische beweging (maar dat geldt ook voor andere dingen kerkelijke ‘wij’-groepen) gevangen zit tussen een verleden waar men niet mee tevreden is en een toekomst, die men niet aandurft. Echter, het is ook mogelijk mensen in hun verschillen dichter bij elkaar te brengen en voor elkaar toegankelijk te maken. Als mensen in hun verschillen begrip voor elkaar gaan opbrengen en leren samen verantwoordelijkheid te dragen voor een kwetsbare toekomst, veranderen zij aan elkaar. De verschillen worden dan doordringbaar voor elkaar. Dat is precies wat de moderne samenleving nodig heeft om niet langzaam te veranderen in een toren van Babel, die wel tot in de hemel reikt, maar waarin niemand meer de ander begrijpt, omdat er geen meertaligheid is. Een overdaad aan functionele hiërarchie sluit iedere ‘medewerker’ in een arbeidsorganisatie op in de wereld van zijn eigen beroepsgroep en subcultuur. Vroeg of laat loopt dat spaak. Als verschillen en verschillende bijdragen echter doordringbaar voor elkaar worden, dan zullen hoofd en hand en voet (vgl. I Cor. 12) organisch kunnen samenwerken. Zij hebben namelijk hun beperkingen leren zien. Paulus leerde de mannen, dat zij voor hun vrouwen een soort Christus moesten zijn (zonder hoed moesten gaan zoals ook Christus niet behoed was) om voor hen ruimte te scheppen om nu ook mee te spreken. Je moet – vooral als man, vooral als je sterker bent – even weten te stoppen met datgene waar je goed in bent. Deze onderbreking door de ander is heilzaam.

Zal dat in al dan niet evangelische vorm de kerk van de toekomst zijn? Zou kunnen! Ik zie dan een kerk voor me die gemeenschapstichtend is (gezellig, aantrekkelijk, sfeervol) en die tegelijkertijd zich daarin laat onderbreken door de anderen, de buitengesloten derden, die ook wat te zeggen hebben. De dualiteit en spanning, die in de volkskerk aanwezig was tussen het recht van de sterken en het minst krachtige belang, tussen het hier en nu en de beloftevolle toekomst, wordt vervangen door een andere dualiteit: die van het wij-gevoel van de mensen die erbij horen, en de voortdurende uitdaging om de stem van buitengesloten anderen te horen. Dat is nu in het vrije spel van maatschappelijke krachten en het daarbij behorende gedrang werkelijk een bijdrage die ertoe doet! En het veranderingsproces dat haar leden ondergaan is niet zozeer meer dat van ellende, verlossing en dankbaarheid (en dus disciplinering en destijds hoogst noodzakelijke uniformering, want dankbaar zijn betekende zich voegen in het grotere geheel), maar het eveneens trinitarische proces van herhaling (afgeslotenheid), openbaring (van de ander die ook wat zeggen heeft) en verandering. Er is dan een liturgie nodig, die tegelijkertijd een wij-groep alsmede het individu erkenning verschaft, én hen opent voor anderen. Buitengesloten anderen kunnen elk ‘ons’ zo iets te zeggen krijgen en de Helende Geest van Pinksteren komt zo tegemoet aan de nood van een samenleving waarin mensen gedisciplineerd in grote verbanden samenwerken, maar niet weten wat de ander te zeggen heeft.

In de moderne maatschappij doet iedereen wat hij wil. Maar de Geest waait waarheen hij wil. Eigenzinnige mensen worden in hun verschillen voor elkaar geopend en verantwoordelijk voor elkaar, en in hun verschillen gericht op de ene zin. Aan het einde is God alles in allen.

Otto Kroesen