Heilseconomie en heilsgeschiedenis (II)

logo-idW-oud

 

HEILSECONOMIE EN HEILSGESCHIEDENIS (II)

‘Old forms of life can stay alive only as long as new ones unburden them from the stagnation that comes with repetition’. Eugen Rosenstock-Huessy (Argo Books, The Christian Future, 1947, blz. 120)

Eenheid van de geschiedenis

Van Noordmans is de lapidaire zin: ‘De schepping staat niet in de bijbel, maar de bijbel in de schepping’. Anders gezegd, het bijbelse getuigenis is zelf deel van de scheppingsgeschiedenis; het getuigt juist daar van. In het scheppingswerk van God dat de geschiedenis van begin tot einde omspant komt ook het bijbelse getuigenis van die scheppende activiteit naar voren. Zou de schepping alleen maar in de bijbel staan, zoals de fundamentalisten het graag zien, dan zou ook de bijbel een soort koran zijn, een boek met mededelingen, een hemelse e-mail. God wordt dan opgesloten tussen twee kaften. Ook een manier om iemand monddood te maken.

Nog zo’n mooie van Noordmans: Gods oordelen graven de bedding van de gebeurtenissen. Vrij vertaald: pas door een nieuwe kijk op de dingen, pas door nieuwe namen kunnen er ook nieuwe dingen gebeuren. Zo loopt er een weg vanaf de schepping over de openbaring naar de verlossing. En als de hele concrete geschiedenis van het menselijk geslacht, waar wij middenin staan, niet die weg is, dan kan men zich afvragen waarom er überhaupt geschiedenis is. Waar is de geschiedenis voor? De geschiedenis is dit proces, dit ‘procedere’, dit voortschrijden op de weg van het heil.

De bijbel zelf doet het zo: als Mattheus de komst van Christus wil introduceren, laat hij eerst zien, dat er drie perioden aan Christus voorafgaan vanaf Abraham, en dat het dus niet verwonderlijk is, dat er nu opnieuw een periode aanbreekt, met de komst van Christus, waarin de stukken anders op het bord staan. Lucas neemt het schema over, maar trekt de lijn door tot Adam. Ook de voor-joodse en voor-christelijke menselijke geschiedenis is een stuk van de heilsgeschiedenis. De boeken van Mozes zijn te lezen als commentaar van Israël op de omringende cultuurvormen. Ze vertellen hoe Israël zich profileert tegenover het stamleven (de aartsvader verhalen) en tegenover het leven in de grote Rijksculturen (Babel, Egypte). Later, in de psalmen en in het boek Job profileert Israël zich ook tegenover het tragisch/humaniserende denken van de Grieken.

Graag volgt men tegenwoordig de joodse volgorde van de bijbelboeken, maar deze is een reactie op de historische – in perioden denkende – volgorde van de Septuagint. De bijbelopvatting, die de indeling Mozes/profeten/geschriften volgt in drie concentrische cirkels is eigenlijk een poging om de geschiedenis stil te zetten bij de berg Sinaï. Daarmee reageert de synagoge afwerend op het ingaan van de christelijke kerk in de geschiedenis om stuk voor stuk en periode na periode de werkelijkheid op Christus te betrekken. De volgorde van de bijbelboeken is dus een deel van de joods-christelijke dialoog. De synagoge, maar veel kerkelijke theologen met hen, houdt graag de openbaring zuiver van contaminatie met de historie.

Vier polen in de geschiedenis

Houdt men de openbaring niet zuiver van deze contaminatie met de geschiedenis, dan doemen er gevaarlijke vragen op. Lucas opent de deur voor dat soort gevaarlijke vragen al door de heilsgeschiedenis door te trekken tot op Adam. En ziedaar hoe Lamech (stammenwraak!) en Seth (de Egyptische God van de dood en van het dorre land) figureren in het christelijk heilsdrama (Lucas 3: 36-38). Moeten wij dan niet toegeven, dat de stammengeschiedenis en het ontstaan van de grote rijksculturen stappen zijn in de scheppingsgeschiedenis, waarvan de bijbel getuigt?

Weten dus ook afgelegen stammen in Nieuw-Guinea, taoïsten, boeddhisten, en de aanhangers van Ahura Mazda iets van de ware God? Voor zover elke samenlevingsorde aan zijn leden een ‘abnegatio sui’, een zelfverloochening, heeft moeten opleggen, luidt het antwoord ja. Ook het samenleven in stammen zou niet mogelijk geweest zijn zonder respect, waardoor binnen een gezin bijvoorbeeld erotische impulsen tussen vader en dochter en moeder en zoon buitenspel geplaatst worden. Elke vorm van geestelijk leven impliceert een néé tegen het driftleven. Er zit wijsheid in de term samenlevingsorde: het woord orde gaat terug op order. Er zit een samenhang tussen de orders die gegeven worden door de voorouders en het vreedzaam samenleven tussen de geslachten en clans in een stam. De ‘abnegatio sui’, die voor deze stamvrede nodig was, werd er aanvankelijk op zeer wrede wijze ingeramd. Het offer van de eerstgeborene en de afschrikwekkende aanwezigheid van de voorouders in de maskers, als ook de initiatie-rituelen getuigen daarvan. Tegen die achtergrond is het niet zo verwonderlijk, dat Abraham zich als stichter van een nieuwe religie even afvroeg, of hij het niet ook zo moest doen.

In de oudheid vertegenwoordigt dus niet alleen Israël, maar vertegenwoordigen ook de stammen en ook de Rijksculturen zoals Egypte samenlevingsordeningen, die een stap verder zijn in de heilsgeschiedenis. Als in Egypte onder een gemeenschappelijk sterrendak de rivaliteiten tussen de stammen overwonnen worden, in een alle stammen omvattende hiërarchische samenlevingsorde, dan is dat vooruitgang te noemen. In het Noach verhaal staat het verblijf in de ark (die de vorm heeft van een piramide) symbool voor de periode Egypte. Precies een jaar verblijft Noach in de ark, een symbool voor het zogenaamde ‘grote jaar’ van 1460 jaar, viermaal 365. Daarmee erkent Israël Egypte als zijn oude testament. Op soortgelijke wijze zet het boek Job de Griekse bijdrage met waardering op zijn plaats. Zowel bij de Grieken als in het boek Job gaat het om de humaniteit, maar Job integreert het ‘om niet’ in deze humanisering van de mens, het lijden om en aan een onzichtbare toekomst en een onzichtbare God.

Zo zijn er tenslotte in de oudheid vier stromen van samenleven en geestelijke oriëntatie, die – niet helemaal toevallig natuurlijk – ieder één pool van het kruis der werkelijkheid ontwikkeld blijken te hebben.

1. Stammen leven uit het verleden: traditie en vooroudergezag.
2. Rijken leven aan de buitenpool: functioneren in een hiërarchie ter wille van de broodvraag.
3. De Grieken leven aan de binnenpool: de humaniteit cultiveren en elkaar verstaan in een tragisch sympathieke toeschouwerhouding (Homerus, tragedies, filosofie).
4. Israël leeft uit de toekomst: in hun heilige boek bekritiseren de profeten alle samenlevingsvormen, waarmee mensen zich tevreden tonen (en een stuk vrede bereiken), inclusief die van henzelf.

Israël is dus het verst gegaan in de ‘abnegatio sui’ die aan elke samenlevingsorde ten grondslag ligt. Dat rechtvaardigt het onderscheid tussen schepping en openbaring. De volken blijven bij de schepping staan. Israël weet van een verlangen naar gerechtigheid die alles wat bereikt is onder zijn voeten doet versmelten.

Kruispunt en knooppunt: Jezus Christus

Of is Jezus nog een stap verder gegaan? Je zou kunnen zeggen van ja, met de bewering, dat hij de ‘abnegatio sui’ ook nog eens toegepast heeft op het principe van de ‘abnegatio sui’ zelf. Dat doet hij door de joodse identiteit als ook een vorm van identiteit – met alle verhardingsverschijnselen van dien – op te geven, en zo schept hij tegelijkertijd een opening naar de oudere levensvormen, die Israël juist achter zich gelaten had. Paulus heeft dat gezien en hem zo verkondigd. Door de verkondiging van Jezus als Christus wordt de tussenmuur afgebroken tussen joden en de volken (stammen?) en door de besnijdenis niet meer toe te passen komt aan het apart staan van de joden een einde. Dan pas en in reactie daarop sluit de synagoge – dat deel van de synagoge dat niet meegaat – zich af en betrekt de wacht bij de openbaring. Vanaf dat moment treedt de dialectische spanning op tussen de synagoge, die wacht bij de openbaring en de kerk, die het waagt met de verlossing. In al hun onenigheid houden zij elkaar bij de les. Overigens ligt hier ook de reden, dat zending onder de joden niet in een kerkorde hoort (wat bij de nieuwe kerkorde bijna vergeten was!): Israël heeft de openbaring al.

Dat de kerk het waagt met de verlossing betekent, dat de kerk stukken ‘heidendom’ in de lichtkring van de openbaring trekt en zo in ere herstelt (I Kolossenzen 1: 15-20). Ze mogen er weer zijn de levensvormen van stam, Rijk en Griekse humaniteit. Wij hoeven niet alleen op de toekomstpool te leven en daardoor in de samenleving marginaal te blijven. Wij kunnen gebruikmaken zowel van een kritische houding (toekomst) als ook van de saamhorigheid van de groep (verleden) als ook in de meelevende toeschouwerhouding van de publieke opinie delen (binnen) en tenslotte braaf en gehoorzaam ons werk doen in onze functie (buiten). Wij kunnen ons bewegen op alle polen van het kruis der werkelijkheid, onder één voorwaarde: dat de beweging nooit stilgezet wordt. Want dat zou een terugval tot voor de openbaring in de zelfgenoegzaamheid van de schepping betekenen. Dat gebeurt natuurlijk steeds toch en zo gaat de kerkgeschiedenis en de Europese geschiedenis voort van val naar herschepping en meestal komt er na een dergelijke herscheping opnieuw een val.

Van Hans Ehrenberg is het mooie beeld van de ene werelddag, die begint met het ochtendgloren, waarin de volken hun mogelijkheden ontdekken, en waar de zon zijn hoogtepunt bereikt in de middag, de openbaring, die Israël onder de volkeren brengt, en zich tenslotte tot de avond neigt. De openbaring ligt achter ons. De oogst ligt voor ons, de verlossing. De christen beweegt zich tussen middag en avond, tussen openbaring en verlossing.

Globalisering en management

Niet alleen de christen beweegt zich tussen openbaring en verlossing, maar het moreel besef van de wereldmaatschappij, die aan het ontstaan is, beweegt zich eveneens in dat spanningsveld. De wereldwijde slachtofferethiek, die opgekomen is vanaf de Tweede Wereldoorlog (wie hebben daarvoor de prijs betaald?) getuigt daarvan. Elk individu, elke groep, organisatie, elk volk leeft in het spanningsveld van ‘Je eigen ding doen’ en de schrik voor de slachtoffers die telkens juist daardoor veroorzaakt worden. Elk stuk schepping kan alleen verlost worden door in de lichtkring van de openbaring getrokken te worden. Dat is niet in de eerste plaats iets wat mensen doen. Het is iets, dat gebeurt. Ik zou hier opnieuw naar Noordmans willen verwijzen: Gods oordelen graven de bedding voor de gebeurtenissen. Wij kunnen ‘na Christus’ niet anders dan op een bepaalde manier naar de werkelijkheid kijken, en zo komt de verlossing, niet omdat wij die realiseren, maar veel vaker, omdat wij tijdig op weten te houden met datgene wat wij maar al te graag doen en goed kunnen. Dat onderstreept de definitie, die Rosenstock-Huessy van het christendom geeft: tijdig kunnen ophouden.

In mijn vorige bijdrage heb ik mij kritisch uitgelaten over het moderne management. Dat was eenzijdig, maar nodig, omdat veel management alleen opereert op de buitenpool: mensen aansturen en ze als anonieme eenheden laten functioneren in een anoniem apparaat. Het betere management ziet er anders uit. En zo ook de taak, waar managers zich steeds mee geconfronteerd zien, of zij dat nu willen of niet: de boel bij elkaar houden! Dat lukt alleen, als iedereen flexibel genoeg is om op de ander in te spelen. Preciezer gezegd: dat lukt alleen, als mensen in organisaties met toewijding doen wat ze goed kunnen, én tegelijkertijd van ophouden weten en anders kunnen. Complexe organisaties in een snel veranderende omgeving hebben juist deze menselijke kwaliteit nodig. Leven in wat Rosenstock-Huessy het kruis der werkelijkheid noemt is daarom een bestaansvoorwaarde zowel voor modern management als voor globalisering.

Het is ook een voorwaarde voor globalisering, want het is de enige manier, waarop een botsing tussen culturen voorkomen kan worden.

De rol van de kerk

Het lijkt erop, dat de oordelen Gods en de werking van het christelijke tijdperk bezig zijn de huidige wereldmaatschappij te herscheppen op een manier, waarbij de kerk het nakijken heeft. Wat ouderen in de preek in de kerk te horen krijgen, is wat jonge mensen in botsingen en breuken in het leven leren zonder ooit in de kerk te komen. Is dat niet merkwaardig?

Het vraagt om een ander verstaan van de rol van de kerk in wat Noordmans noemt: het tijdperk van de Heilige Geest. Ik lees vaak Noordmans en Rosenstock-Huessy samen. Rosenstock-Huessy spreekt over de Heilige Geest als de helende geest, die de tongen, die mensen spreken in elkaar vertaalt. ‘Tongen’ is het woord voor de groepstaal van de stammen, die voor elkaar ontoegankelijk zijn, jargon, groepsgeest. De Heilige Geest is bezig met vertalen van de ene werkelijkheid in de andere werkelijkheid, vertalen van de ene pool in de andere pool, zodat de verschillende talen en tongen ge-Heeld worden. Wat wij nodig hebben is niet zozeer vorming als wel het vermogen om om-vorm-baar te blijven.

Dat vraagt om een andere presentie van de kerk. De vraag hoeft niet meer te zijn: hoe krijgen we de kerk met aantrekkelijke kerkdiensten weer vol? Dit streven brengt veel mensen in een kramp, waarin zij dingen doen, waar zij eigenlijk zelf niet in geloven. Als de kernkwaliteit van de moderne samenleving en de kern van het evangelie hetzelfde zijn, is er een andere rol voor de kerk weggelegd. Juist op basis van haar eigen traditie kan de kerk een bijdrage geven aan het ontwikkelen van de kernkwaliteit van modern samenleven en zich op haar beurt in woord en liturgie daaraan voeden: er articulatie aan geven en er inspiratie aan ontlenen. In de toekomst zal het woord steeds meer eerst geleefd worden en dan pas gesproken.

Otto Kroesen

Otto Kroesen is studentenpastor en universitair docent ethiek aan de Technische Universiteit Delft. Onder zijn leiding vindt een cursus plaats over Rosenstock-Huessy, met als thema “Christus als centrum van de maatschappij-geschiedenis”, op Hydepark van maandag 6 tot woensdag 8 februari 2007. Een voorbereidende studiedag vindt op 13 november 2006 plaats eveneens in Hydepark, in de middag. Contact: J.O.Kroesen@MoTiv.tudelft.nl