Grammaticaal leven in de netwerkmaatschappij

logo-idW-oud

 

Grammaticaal leven in de netwerkmaatschappij

Hoeveel mensen hebben wel iets met de kerk, maar vinden het er toch niet meer? Zij staan er niet vijandig tegenover, maar zelfs positief. Ze vinden ook, dat het in het leven om meer gaat dan geluk, succes en carrière. Ergens spelen noties uit de christelijke traditie of een vage God in de verte daarin nog een rol. En een niet onbelangrijke, maar hoe, weten zij ook niet precies. Deze situatie wijst erop, dat de kerk niet in staat is inspiratie, oriëntatie en articulatie te geven aan een verlangen, dat niettemin op de achtergrond leeft. Andere instituties doen dat overigens evenmin. De ‘targets’ halen, en de ‘score-kaart’ ingevuld krijgen is niet iets, waar mensen innerlijk warm van worden. De concentratie op haalbare doelen, effectiviteit en meetbaarheid van de resultaten verschaft aan een bepaald verlangen, waarmee de meest gewone mensen leven, geen onderdak. Je wilt namelijk als mens simpelweg van betekenis zijn voor anderen. Een ander moet natuurlijk wel de prijs van de arbeid betalen, maar dat je bijdrage op prijs gesteld wordt, is onbetaalbaar. Met het verlangen op de één of andere manier van betekenis te zijn duikt een diep gelovige notie op midden in het meest seculiere discours. Je vraagt je af, waarom het de kerk niet lukt midden in dat discours te springen en een levendige bijdrage te leveren. In dit artikel probeer ik de omtrekken aan te geven van de bijdrage, waarmee de kerk in de moderne netwerkmaatschappij van betekenis zou kunnen zijn.

Een lang leven

Gemiddeld worden wij erg oud en leiden wij een lang leven. De dood is op de achtergrond gedrongen en daarmee ook de daaraan gekoppelde religieuze behoefte van zingeving aan gene zijde van de dood. De techniek vult de gaten op en verdringt God, zelfs uit Jorwerd. Tegelijkertijd echter is een lang leven ook een probleem. Dertig jaar lang maandelijks je salaris op de giro gestort te krijgen is nog geen levensvulling. Dat lange leven stelt de zinvraag op een nieuwe manier, niet als betekenis van de dood, maar als vraag naar de betekenis van het leven. En niet als vraag naar de zin van het leven, maar naar een concrete en tijdelijke zin van mijn leven. Eigenlijk wordt hier de vraag gesteld naar de spanningsboog van de tijd. Een kort leven vol strijd om materiële zorgen vindt geen gelegenheid zich vragen te stellen, die opduiken in een lang leven, dat van materiële zorgen betrekkelijk vrij is. De vraag komt op, wat het leven zoveel spanning kan geven, dat mensen niet zo’n tien jaar voor hun pensioen aan elkaar gaan vragen: ‘Hoe lang moet je nog?’ Hoe intensiever betrokkenheid op… hoe langer mensen het volhouden. Daarmee wordt de vraag gesteld hoe het leven ritmisch kan verlopen in plaats van monotoon. In vroeger tijden leefde men op het ritme van de seizoenen en als de akker braak lag, rustte de boer. Nu vraagt niet de akker, maar de mens zelf om ritme.

Netwerken

Deze vraag krijgt nog een extra nadruk door het snel veranderende netwerk, dat de moderne maatschappij is. De vorige reorganisatie is nog niet afgewikkeld of de volgende komt er al weer aan. In veel sectoren is het van belang snel op veranderende markten in te spelen. Projectmatig werkt men samen in verschillende teams tegelijkertijd om een diversiteit van vraagstukken op te lossen. Nationaal en internationaal werkt men in een omgeving van snel wisselende contacten, al naargelang men iemand nodig heeft. Dat eist flexibiliteit en openheid en menigeen, die zich erop toegelegd heeft één ding goed te kunnen en in dat spoor te blijven, loopt daarin vast. Diegenen doen het daarin het beste, die een breed repertoire ontwikkeld hebben van menselijke kwaliteiten en communicatie-wijzen. Zij kunnen zo, maar als het moet ook anders. Zij weten vriendelijkheid af te wisselen met kritiek, meegaandheid met creativiteit, zij weten de mensen te vinden, die zij nodig hebben of weten de behoeften te vinden bij wat zij te bieden hebben. Het moderne bedrijfsleven opereert internationaal en meer dan 30% van het Nederlandse beleid komt reeds in Brussel tot stand. Dat proces zal niet stoppen. Dat betekent dat iemands persoonlijke identiteit in de toekomst nog minder voor eens en voor altijd vast zal liggen, maar in een voortdurend reflexief proces opnieuw gedefinieerd wordt. En tegelijkertijd steeds ondefinieerbaarder is. Is zo iemand een nomade die in een wisselend landschap zijn reis voortzet en in de eenheid van zijn ervaringen een houvast vindt of is zo iemand een kameleon die met zijn omgeving mee van kleur verschiet en tenslotte geen eigen bestaan leidt? Anders gezegd, doet het er in die snelle lotswisselingen toe, dat ‘jij’ ‘jij’ bent? Of worden wij allen mensen zonder eigenschappen?

Kerk buitenspel?

Je ziet onder je ogen gebeuren, dat juist die mensen die volop deelnemen in het hier omschreven proces de kerk kwijtraken, of dat de kerk hen kwijtraakt. Het is opmerkelijk, hoezeer de kerk bij vragen, waarop zij toch betrokken zou moeten zijn, naar betekenis en bestemming, buitenspel staat. Op een plek, waar de bal niet komt en waar, mocht die er komen, de scheidsrechter verbiedt er een schop tegen te geven. De kerk had altijd het antwoord op vragen rondom de dood en nu is het leven de grote vraag. De kerk bracht altijd een grote groep bij elkaar om één onveranderlijk verhaal aan te horen en nu zoeken individuen hun weg in een steeds veranderende omgeving.

Omvormbaarheid

Menig predikant echter, die wanhopig zoekt naar de aansluiting bij zijn moderne gemeenteleden, is bij wijze van spreken op zoek naar zijn paard, terwijl hij erop zit. Men maakt de fout, dat men in de mensen, die nog in de kerk komen in de eerste plaats gemeenteleden ziet, die mogelijk met noties uit het evangelie iets in hun leven en arbeid zouden kunnen doen, in plaats van hen van meetaf aan te zien als netwerkers, die willen, dat hun leven meer betekent dan louter functioneren. Kernvraagstuk daarbij is, dat wij mensen steeds van onze vormen los moeten kunnen komen, en telkens opnieuw vorm moeten aannemen. Om van je vorm los te komen is er een soort surplus nodig van betrokkenheid en inspiratie. Om opnieuw vorm te kunnen aannemen moet men zich opnieuw kleiner kunnen maken dan men zou willen zijn om ten minste iets van zijn inspiratie of passie te realiseren. Inspiratie en incarnatie, staat dat zover af van wat de kerk te melden heeft? Staat dat zover af van het leven van die bijbelfiguren waar doorgaans al te abstracte preken over vrede en recht zich aan oriënteren? Heeft het echte leven niet een grammatica, d.w.z. is het niet vol van vervoegingen en verbuigingen, die in bijbelse namen meer tot hun recht komen dan in de eeuwige waarheden van de theologie?

Grammatica

Inderdaad, de bijbel weet meer van ritmen en tijdbogen dan de theologie. Het komt er dus op aan die ritmen en tijdbogen in de heilsgeschiedenis en in de biografie van bijbelfiguren opnieuw te ontdekken en die te spiegelen aan ritmen en tijdbogen, waar mensen in de moderne maatschappij mee te maken krijgen. Het leven blijkt dan een soort grammatica te hebben, een vervoeging en verbuiging, die daaraan inherent is. Die grammatica is van een verheven eenvoud en tegelijkertijd van een niet te peilen diepgang. Eenvoudig gezegd: Mensen worden in het leven ontvangen, zij voegen daar aan iets onvervangbaars toe, zij realiseren iets van hun bijdrage en geven dat door aan de volgende generatie. Jezus’ leven, centrum van de Schrift, heeft kennelijk paradigmatische betekenis en maakt daardoor ritmisch leven kenbaar en is een toets voor ritmisch leven met kwaliteit. Hij is ontvangen in Israël, in de omgeving van wet en profeten. Hij heeft zich die eigen gemaakt en men kan slechts vermoeden hoeveel meer vanuit zijn Grieks Romeinse omgeving tot hem gekomen is. Daarvan vertelt de bijbel niets, maar wel wat hij eraan toevoegt, zijn visioen, wat hij te zeggen heeft: de gelijkenissen, de bergrede, de verkondiging van het Koninkrijk. Hier wordt een inspiratie verkondigd, die groter is dan wat een mensenleven kan dragen. En door iets daarvan te realiseren heeft hij deze inspiratie overgedragen op zijn discipelen/apostelen. Realisatie betekent hier, dat hij eigen leven onder deze regel gesteld heeft en eraan heeft gegeven. Hij heeft niet zoals de joodse rabbi’s de leer doorgegeven en de realisatie uitgesteld om ten minste de leer door te kunnen geven, maar hij heeft aan de realisatie van de belofte de prioriteit gegeven, met op het spel zetten van de leer, en dat in het vertrouwen, dat anderen wel zouden ‘leren’ van wat hij deed en wat hem overkwam. Zo komt het Koninkrijk nabij en niet anders. Deze drievuldigheid vindt men bij menige bijbelse naam terug en wanneer men dit spoor volgt eveneens in elke menselijke biografie, die er toe doet. Wij ontvangen wat vorige generaties ons gegeven hebben; wij horen een belofte van vervulling, waaraan ons leven gehoorzaamt; wij geven wat rest van ons leven eraan om dat te realiseren. Wat wij er niet van realiseren zullen anderen oppakken.

Grammaticaal gesproken betekent dat, dat wij eerst ‘wij’ zeggen. Wij delen in de erfenis van de mensheid. Vervolgens leren wij ‘ik’ zeggen, niet in een egocentrische betekenis, maar door te staan voor die bijdrage, die nu geleverd moet worden, die nieuwe wending in de erfenis, die nu nodig is. Tenslotte leren wij ‘jij’ te zeggen door al realiserende waarvoor wij staan aan anderen te appelleren, die voorbij ons eigen leven de rode draad oppakken van wat in ons leven van betekenis was.

Kerk als gesprekspartner

Wij zien nu, dat de kerk inderdaad buiten spel stond. Wellicht met een eeuwige waarheid in handen, maar niet één, die in het spel op het spel stond. De heilsgeschiedenis zelf spiegelt zich af in onze individuele leven. Door ons in te leven in het ‘wij’ van het erfgoed, worden wij deel van de schepping. Werkelijk ‘ik’ te zeggen bestaat alleen als antwoord op een openbaring, die mij aanwijst wat te doen. Al realiserende wat mij inspireerde appelleer ik aan de volgende generatie en anticipeer ik op de verlossing. Zo leeft een mens in eenheid met de scheppingsgeschiedenis en dat is eeuwig leven. Een lang leven kan zijn spanning volhouden door afspiegeling te zijn van de heilsgeschiedenis en al netwerkende verliest men weliswaar zichzelf, maar blijft behouden door dit eeuwigheidsperspectief in eigen bestaan toe te laten. Zo heeft men al veranderende een criterium voor dat veranderen, voor wanneer wel en wanneer niet. En een kerk, die zich in deze vragen verliest blijft behouden.

Otto Kroesen