Christelijk leven en het leven van Jezus

logoIdW

CHRISTELIJK LEVEN EN HET LEVEN VAN JEZUS

Wat kan heden ten dage nog bedoeld zijn met de ‘christelijke identiteit’. Wilden voorheen politieke partijen en organisaties nog wel eens hun christelijke identiteit benadrukken in stoere taal van rentmeesterschap en christelijke grondslag en de bijbel als richtsnoer, heden ten dage houdt men het meestal vaag en algemeen: Iets met waarden en normen, vooruit. Daarnaast – en wellicht in reactie – heeft een nieuw fenomeen zijn intrede gedaan, een resolute presentatie van zichzelf als ‘christen’. Christen, dat is dan iets, dat je bent, een van tevoren vastgestelde identiteit, die je adopteert, een jas die je aantrekt. Als derde optie worden ons in vele preken waarden en deugden voorgehouden, waar het goed is zich aan te spiegelen, maar dan is weer de vraag: wat is daar zo christelijk aan? Er wordt heel wat gemoraliseerd – altijd met de beste bedoelingen. De achterliggende oorzaak van deze dilemma’s is vooral een statisch hanteren van kant en klaar uit het magazijn gehaalde begrippen, die we als lijntjes om ons heen trekken als in een cartoon of karikatuur. Deze bijdrage wil daarvoor een alternatief aanreiken: christelijke identiteit als een waarachtige levensboog.

Ontdekkend spreken en sprekend ontdekken

Het is niet gemakkelijk woorden te geven aan dat wat men daadwerkelijk ervaart en die ervaringsstroom te beluisteren. Er liggen teveel geprefabriceerde rasters voor ons klaar en we nemen zelden de tijd en de moeite om de woorden op te laten komen uit wat we doormaken. In allerlei soorten en maten ligt de confectietaal voor het oprapen. Je wilt niet uit de toon vallen en te midden van de gangbare termen niet ineens met vreemde valuta proberen te betalen. Je plakt een sticker op de gebeurtenissen en luistert niet naar wat je weder-vaart – daar duikt zo’n oud woord op, wedervaren: alsof ons in de ervaring iets van de andere kant tegemoetkomt, tegen je eigen naar buiten gaande beweging in. Er gebeurt iets aan je en wat is dat eigenlijk? Zoals een schipper met een peillood de diepte meet, zo steken wij de gevoelige tentakels van onze zenuwen uit om te peilen wat over ons komt en zo ons overkomt. Vaak weten we het nog eerst niet, kunnen het niet zeggen, we hebben een donker vermoeden. Donker – wat is de taal wijs, die dat woord gebruikt – want waar we kunnen zeggen wat we ondergaan, daar treedt het in het licht. Nu kan ook een ander het meemaken, doorleven, en onze articulatie kan gemeengoed worden. Ervaring kan sprekend ontdekt worden.

Deformaliseren – zo noemt Levinas deze procedure. Abstracte noties brengen we daarmee terug tot de ervaringsstroom die ertoe geleid heeft. Een voorbeeld: Het begrip ruimte wordt meestal opgevat als iets met drie dimensies: lengte, breedte, hoogte. Maar deze abstracte notie is niet wat wij primair ervaren als mensen die zich bewegen in de ruimte. Eigenlijk hoort dit bewegen door de ruimte heen bij de ervaring van ruimte – een plant kan die volle ervaring niet meemaken, de wisselende perspectieven, het zich verplaatsen. Maar de volle ervaring van ruimte heeft nog meer lagen dan die beweeglijkheid. Ruimte is ook sociale ruimte – kun je niet vrij ademhalen, dan wordt de ruimte benauwd en te klein. Constitutief voor de ruimte is dus nabijheid, een ander wiens aanwezigheid zich laat voelen. Goed beschouwd, nee volop ervaren en gearticuleerd, is ruimte de ervaring van nabijheid in antwoord op het appel van de ander.

Zo ook de liefde en de liefkozing. Liefde is niet een statische attitude, maar een beweging naar de ander toe. Halverwege de beweging wordt pakken tot verantwoordelijkheid en daarmee de aanraking tot streling. Het is deze omkering van naïef erop afgaan tot gastvrijheid die ieder ervaart de opengaat voor een ander.

Dit ontdekkend spreken en articuleren van wat er gebeurt is essentieel voor het vinden van welke identiteit dan ook, christelijk of niet. Dit ontdekkend spreken is niet geheel toevallig ook essentieel voor de taal waarin de evangeliën het gebeuren van Jezus Christus vertellen.

Gebeuren – articulatie – realisatie

In de theologie wordt veelal onderscheiden tussen het leven van Jezus en de opstanding van Christus. Met het leven zijn we dan in de menselijke sfeer, met de opstanding en het kruis komt Jezus aan de kant van God te staan. De leer van Jezus, de bergrede, de gelijkenissen, maar ook bepaalde aspecten van zijn leven, zoals bijvoorbeeld de instelling van de twaalf discipelen, de intocht in Jeruzalem, blijven daarbij enigszins in het midden. Horen die nu bij de goddelijke of bij de menselijke sfeer?

Hoeveel er ook gesproken wordt over het leven van Jezus, eigenlijk weten we daarvan heel weinig. Wat we horen is de bergrede als het visioen waar dat leven toe heeft geleid, de grote woorden, de liefde tot de vijanden, niet oordelen en de kwetsbaarheid van de bloemen op het veld. Met nieuwe gloed komt in gelijkenissen en bergrede oude traditie tot leven – daarop hebben velen al gewezen die de leer van Jezus met rabbijnse geschriften vergeleken hebben.

Terwijl Jezus articulatie geeft aan die openbaring van Gods tegenwoordigheid, worden ook heel andere stappen gezet: een binnenkring van discipelen, die het wel begrijpt, wordt aangewezen. Wondertekenen worden opgericht – blinden ziende, broodvermenigvuldiging, leven uit de dood –, Jeruzalem wordt symbolisch veroverd op het paasfeest, en het geheel van dit optreden leidt tot veroordeling en kruis. Hier wordt niet meer openbaring verkondigd, hier wordt geregeerd. In zijn publieke optreden wordt gewerkt aan de realisatie van het visioen in een wereld die daaraan weerstand biedt en die terugslaat met de kruisiging. Maar ook daar blijft het nog in het midden of de wereld gewonnen heeft of zich uiteindelijk gewonnen geeft.

Het is deze driedeling van leven – visioen – werking, waar Rosenstock-Huessy in zijn taalsociologie steeds aandacht voor vraagt, niet alleen waar het Jezus betreft maar ook voor zijn volgelingen.

Ter verheldering eerst de term taalsociologie: de taal die wij spreken reguleert onze sociale verhoudingen. De namen die we gebruiken beslissen of iemand binnen- of buitengesloten is, of iets tot het verleden behoort of als veelbelovend wordt welkom geheten. Uitkeringsgerechtigde of uitkeringstrekker, asielzoeker of illegaal, – in deze namen wordt beslist over leven en dood, toekomst of wegwezen. Daarbij gaat het niet alleen om taalsociologie maar ook om taalsociologie: in de filosofie kan een principiële vaststelling voldoen dat alle mensen gelijk zijn, maar in de sociologie moet dat tot een gangbaar en gerealiseerd feit worden, anders heeft de gelijkheid van alle mensen sociologisch nog steeds geen betekenis. Taalsociologie beslist over het niveau van onze publieke moraal en daarmee over de vraag in hoeverre wij er door spreken en handelen in slagen de bestaande wereld nabij de verlossing te brengen. Komt door onze bijdrage deze wereld een stap verder? Of maken wij pas op de plaats, of boeren wij zelfs achteruit?

Geplaatst in die spanning krijgt ook ons leven een drievuldige ontvouwing: eerst ontvangen wij wat het voorgeslacht te bieden had, dan articuleren wij wat wij daaraan toe te voegen hebben in de noodzaak van ‘Het Uur U’ waarin wij staan, ons openbaringsuur, en tenslotte hebben wij voor onze woorden met ons leven en handelen te betalen om de bestaande verhoudingen in die richting te krijgen, al was het slechts een millimeter.

Schepping – Openbaring – Verlossing

Voor diegene die gewend is de drievuldigheid van schepping, openbaring en verlossing te betrekken op de wereld der dingen, geschiedt hier een enorme verandering. Want hier worden schepping, openbaring en verlossing betrokken op de sociale werkelijkheid van ons samenleven en de kwaliteit daarvan. Schepping duidt op de kwaliteit van de moraal waar wij ingroeien als ontvangende partij. Openbaring is de levende aanspraak die het gebod van het Uur U op ons maakt, als wij volwassen zijn. Verlossing is de moeizame realisatie daarvan in veranderde en veranderende instituties. In deze opvatting staat Rosenstock-Huessy niet alleen, ook de ‘Sterre der Verlossing’ van Rosenzweig draagt dat uit. Eigenlijk zit het ook in de theologie van Karl Barth en (nog meer) Noordmans, zij het minder sociologisch en historisch uitgewerkt. Dat is dan ook de reden dat wie verder wil gaan dan Barth en niet strandt bij Weber, onvermijdelijk in het spoor komt van Rosenstock-Huessy. Als de openbaring geklonken heeft, dan moeten daar in de geschiedenis die deze openbaring gedragen heeft uitwerkingen van te vinden zijn en tegenwoordig wijzen zelfs atheïstische denkers als Gauchet1 en Fukuyama2 daar de sporen van aan.

In een prachtig stuk onder de titel ‘Ichthys, leven, leer en werking’3 geeft Rosenstock-Huessy deze drievuldige levensontvouwing van Jezus Christus weer, die alle geslachten na hem in hun biografieën in dit spoor getrokken heeft. Als slot een prachtige zin daaruit: ‘Betrokken op de Ster die er over opging, en ertoe bestemd, het geschouwde visioen met zijn leven te bevestigen, treedt het leven uit de lichte ruimte van de Geest terug en beweegt zich naar beneden, neerwaarts in de tijdelijkheid’.

Otto Kroesen

Dr. O.J. Kroesen is als universitair docent ethiek en interculturele communicatie verbonden aan de Technische Universiteit Delft

1    Gauchet, M. (1985), Le Désenchantement du Monde, une Histoire Politique de la Religion, Gallimard, Paris

2    Fukuyama, F., (2011), The Origins of Political Order, Exmouth House, London

3    Het opstel is in Nederlandse vertaling verkrijgbaar bij de auteur. Van vrijdag 4 oktober in de middag tot zaterdag 5 oktober wordt het opstel bestudeerd in een Rosenstock-Huessy cursus in Delft – nadere informatie op te vragen bij de auteur, ottokroesen@gmail.com. Deelname is goed voor 0,75 punt PE.