Zomaar wat (Tirza)

logo-idW-oud

 

ZOMAAR WAT (Tirza)

Ik vond dat ik maar weer eens een roman moest lezen. Een eigentijdse dan en ik koos voor ‘Tirza’ van Arnon Grunberg. Het boek kreeg een prijs. De Libris Literatuurprijs. Was benieuwd of ik het zou begrijpen en herkennen, want de schrijver is jong en: is zijn tijd en de geest van nu nog wel de mijne? Misschien leef ik voornamelijk in een tijd die voorgoed voorbij is.

Dat viel alleszins mee. De schrijver schrijft goed en geestig en houdt de spanning erin. Je blijft lezen. Dat vind ik een verdienste. Een beetje meer vaart zou kunnen, maar mogelijk ontdek ik bij een tweede lezing dat elk detail en elk gespreksfragment toch een functie heeft.

Waar gaat het over? Een man van tegen de zestig is de hoofdpersoon en heel het boek is vanuit zijn gezichtspunt geschreven. Zijn baan bij een uitgeverij heeft hem niet gebracht wat hij ervan verwachtte en zijn huwelijk is bepaald ook niet gelukkig te noemen. Maar hij heeft twee opgroeiende dochters en vooral van de jongste, Tirza, houdt hij zielsveel. Voor haar leeft hij, ja, hij is idolaat van haar. Dat is van het goede een beetje te veel en het loopt dan ook jammerlijk mis. Hij is zelf de ziekte van Tirza als zij op haar vijftiende anorexia krijgt. Daarvan geneest ze weliswaar, maar hij zal ook haar dood worden. De plot is wat verborgen in het verhaal, maar dat is toch mijn conclusie. Ze verdwijnt uit zijn leven en nu rest hem weinig meer dan zelf ook te verdwijnen, hetgeen nog niet zo eenvoudig is.

Het juryrapport van de Libris Literatuurprijs sprak van ‘het blootleggen van de tijdgeest en het menselijk tekort’. Ik vrees dat de schrijver dat inderdaad doet. Achter de gevel van ons welvarende bestaan gaat veel mislukking, veel zinloosheid schuil. Onzegbaar verdriet. Sprakeloze teleurstelling. Literatuur brengt dat ter sprake en aan het licht. Dat is goed. In de benedictie van de literatuur ligt al een begin van opklaring en bevrijding, in het zeggen een zegen. Maar de spiegel waarin we onze werkelijkheid zien en herkennen stemt niet vrolijk. Wat is het levensdoel? Het ontbreekt, persoonlijk en gemeenschappelijk. Geen roeping, geen appèl, die het leven zin en richting geeft. Geen geloof dat ons draagt en ook met de liefde kan het slecht en pijnlijk aflopen. Liefde die de pijn van het afscheid en het verlies niet kan verdragen, afgodische liefde. Moeten we de liefde niet afschaffen, net als God en net als het geloof in de vooruitgang? Met die gedachte speelde de hoofdpersoon in zijn jeugd. Maar het lukte niet erg.

Wat dan? Er is geen antwoord, er is geen uitweg uit de menselijke conditie. De schrijver wijst die niet en weet die niet. Hij gelooft er waarschijnlijk ook niet in. Wat rest is het vol te houden in de uitzichtloosheid en de ondoorzichtigheid van het bestaan. Niet verdwijnen, niet bezwijken, niet vluchten. Het staat niet vast dat er geen redding zal dagen en dat ons ongerechtvaardigde bestaan niet en nooit met gerechtigheid (en glorie) bekleed zal worden.

Rens Kopmels