Zomaar wat (Over Jan Siebelink, Het lichaam van Clara, uit 2010)
ZOMAAR WAT (Over Jan Siebelink, Het lichaam van Clara, uit 2010)
Een knap en goed geschreven roman is Het lichaam van Clara van Jan Siebelink ontegenzeggelijk. Aangename lectuur is het daarom nog niet. Het boek zuigt de lezer mee in de schaamstreken van de ziel waar de pijnen en angsten schuilen en het leven bestoken.
De titel zou ook wel kunnen zijn Het verhaal van Clara, maar dat verhaal staat haar inderdaad op het lichaam geschreven in de vorm van littekens als gevolg van zelfverwondingen. Clara lijdt aan dwanghandelingen en dwanggedachten. De niet nauwkeurig te traceren sporen daarvan liggen ongetwijfeld in haar jeugd, als enig kind tussen twee ouders die elkaar niet verdragen. Daartussen zit zij hopeloos klem. Moeder sterft als Clara zestien is en vader enige jaren later. De eerste plotseling, de tweede door zelfdoding na een liefdesdeceptie.
Clara is een intelligente en zeer aantrekkelijke vrouw. Ook hooghartig en afstandelijk. In haar late puberteit stort ze zich in vele, enigszins perverse liefdesavonturen en nemen de zelfverwondingen toe. Ze trouwt nog voor ze haar studie Spaans heeft afgemaakt en vertrekt met haar gereformeerde Delftse ingenieur naar Venezuela, naar de olievelden. Het grote drama daar is het spoorloos verdwijnen van hun zevenjarig dochtertje. Dat betekent, behalve een echtscheiding, een peilloos verdriet en een niet aflatend schuldgevoel. Bij het begin van het boek is dat ruim dertig jaar geleden. Van haar jeugd en haar ouders horen we in de lange flash backs, vooral als Clara in een café zit te wachten op een spannende ontmoeting met de schrijver Oscar die zij toevallig heeft ontmoet en die juist een roman heeft geschreven met de titel Clara! Een eerste exemplaar van die roman schenkt hij aan Clara Hofstede. Dat doet haar een droom van extatische liefde dromen. Maar die droom zal uiteenspatten als de schrijver zich tot twee keer toe niet kwijt van zijn afspraak en dan voorgoed verdwijnt van het toneel, waarop hij maar heel even verscheen.
Een leven zonder enige zin of toekomst voor Clara is de intens trieste uitkomst. Dat wordt haar na de korte lichtflits van deze liefde volmaakt duidelijk. Nietszeggend is haar het leven geworden. De dwanghandelingen komen weer terug en tenslotte berooft zij zich van het zinloos geworden leven. Onbegrepen, ongekend. Deze mooie, intelligente en zelfstandige vrouw kende en vond de liefde waarvan ze droomde en hevig naar verlangde niet. Na haar zestigste is het genoeg geweest. Haar laatste grote verlangen eindigde in een uiterst pijnlijke desillusie.
Wat Clara als een zware last op haar ziel ligt is het vergeefse bestaan, niet alleen dat van haarzelf, maar vooral ook dat van haar allang overleden moeder, door niemand bemind, zonder een verplichtend commitment, klagelijk, alles verwachtend van haar enige dochter. Het is ook het lot van Clara, al klaagt zij zelden of nooit. Maar wat betekent dat wonen en werken gedurende dertig jaar in Den Haag waar ze leeft met haar hond, concerten bezoekt, zich smaakvol kleedt, wijn drinkt en boeken leest. Alleen een grote liefde zou dit leven kunnen bezielen en zin geven. Die blijft dis uit. Is dit leven echt of veeleer een waan, een pijnlijke vergissing te midden van de onverschilligheid en de sprakeloosheid van het universum? Ook in het gepassioneerde en verbeten bidden dat Clara van jongs af doet, ondanks het antireligieuze milieu waarin ze is opgevoed, vindt ze geen troost of vrede. Ongekend, onbemind, doodeenzaam en niet in staat of geneigd tot enig echt menselijk contact vervliegt, verzinkt dit mensenleven in het niets. Als een vraag zonder antwoord. Als een wond die niet geneest.
Alleen in de eerbiedige en volhardende aandacht van de schrijver (en vervolgens van de lezers) wordt dit leven bewaard en gaat het niet verloren. We worden er deelgenoot en zijn er getuige van. Het wrange, wrede leven van Clara is aldus niet onopgemerkt gebleven. Al is dat – anders dan bij Frits Egters uit De avonden van Van het Reve – niet haar eigen bevinding. Maar onze goede schrijvers houden er als engelen de wacht over, waarbij de vraag niet geheel misplaatst lijkt of liefdeloze schrijvers ook werkelijk goede schrijvers kunnen zijn (?)
Dit boek van Siebelink stemt niet vrolijk, is niet amusant en misschien zelfs niet interessant. Ik kan het niet iedereen zonder meer aanbevelen. Maar het heeft oog en opent ons oog voor het persoonlijke lot van een mens in de stille wanhoop en de troosteloosheid van zijn bestaan. Dat zien, hier de blik niet afwenden maakt ons menselijk en doet ons niet ondergaan in de draaikolk van het nietige en duistere. Sterker dan al het kwaad van de wereld en het leven is menselijke goedheid.
Is die dan ons niet openbaar geworden? Daarvan getuige te zijn, passief en actief, is misschien de zin van het ijdele en ongerijmde bestaan.
Rens Kopmels