De wereld als schepping

logo-idW-oud

 

DE WERELD ALS SCHEPPING

De eerste associatie die het woord ‘schepping’ meestal oproept is die van de natuur in haar schoonheid en grootsheid of die van het leven en de levensverschijnselen in hun wonderbaarlijkheid. Dat deze dingen niets met Gods schepping te maken hebben zullen we zeker niet mogen zeggen. Het majesteitelijke van de natuur en de weergaloze doelmatigheid in het organische leven wekken op zijn minst de verwondering en vormen een gerede aanleiding om God als Schepper te prijzen en te danken. Maar de bron van de dankbaarheid zijn zij toch niet en al evenmin een bron van de kennis van God. Israël belijdt dat zijn God van de bevrijding uit het Egyptische slavenhuis óók zijn Schepper en die van hemel en aarde is. De kerk dankt en looft haar Verlosser en in Hem alle dingen ons geschonken. Pas in het licht van Pasen komen mens en wereld vanuit het duister als goede schepping aan het licht. ‘Gods schepping die gesloten bleef ontsluit hij weer’(Lied 173) en in de kracht der opstanding wordt de mens opgericht en gaat de wereld nieuw voor hem open. Afgezien van Pasen is schepping een verborgen realiteit. ‘Buiten Christus’, zei Noordmans, ‘is de schepping één en al ontzetting’. Daar zijn de verschrikkingen in natuur en geschiedenis en de rampzaligheden in het leven voor het geloof aanleidingen om God aan te roepen en naar Hem te vragen. Als kennisweg voeren de wereld- en levenservaringen ons wat God als Schepper betreft in een labyrint. Deze natuurlijke godskennis is een ons in de kerk afgesneden weg. Geen ‘Deus sive natura’, geen transparantie van de wereld tot op God als de zijnsgrond, geen opklimming langs de ladder van de rede of de ervaring tot een hoogste zijn of een eerste oorzaak die dan ‘God’ mag heten. In al deze religieuze pogingen en projecten, als het ware ‘achter de rug van de Messias Jezus om’, belanden we in het heidendom of klimmen we hooguit op tot de afgoden, zoals Calvijn ergens zegt. Dit alles spoort niet met het bijbels abc, en het faillissement van de kerk- en cultuurgeschiedenis in dit opzicht van de laatste eeuwen mag ons een teken aan de wand zijn.

Niettemin is het zinvol en nodig te zoeken en te vragen naar een enigszins inzichtelijke relatie tussen ‘het Woord dat ons ten leven riep’ (Lied 7) en de wereld als schepping. We lezen het niet van de wereld af dat deze Gods schepping is en toch is deze ervaring ons ook niet vreemd, ja soms heel vanzelfsprekend. ‘Mij spreekt de blomme een tale/mij is het kruid beleefd/mij groet het altemaele/wat God geschapen heeft.’ (Guido Gezelle) Zeker, dan bevinden we ons in de kloostertuin – en niet op de slagvelden rond Yper.

Maar we moeten vragen naar het geheim van de dingen als Gods schepping. Is het niet vanuit het horen van het levenwekkende en moedgevende Woord dat de wereld opengaat als Gods goede en weldadige schepping? Veronderstelt de wereld als schepping niet de ontmoeting of minstens de discrete aanwezigheid van God of van de naaste als zijn representant en getuige? Een gastvrije, ons welkom hetende wereld berust op een ons welgezinde begroeting en bejegening. Het kind dat zich in de wereld waagt weet zich het kind van betrouwbare ouders. Voor de geliefde en de liefhebbende bevestigen alle dingen in hun glans en glorie de kracht van de ervaren liefde. Het in het oor gefluisterde, nauw hoorbare liefdeswoord deelt zich mee aan alle dingen. Ze zijn wat ze zijn in het licht van het Woord, dat over hen opgaat. De wereld wordt schepping vanuit het ons toegesproken Woord, vanuit het lied over ons uitgezongen. Schepping is een predicatieve kwalificatie van de dingen vanuit het scheppende en goedkeurende Woord. Vanuit de benedictie van het Woord. Ja we mogen zelfs zeggen: de wereld wordt schepping vanuit een goede preek! Een paaspreek bij voorkeur, maar welke goede preek is dat niet! Of nog eerder misschien vanuit een paaslied. ‘Uit alle wonderen om u heen/spreekt, dat God heeft gesproken.’ (Lied 210)

De dichters en zangers hebben er minder moeite mee dan de denkers en de met wetenschap geïnfecteerde geesten om hier verbindingen te zien en te beleven. Want niet anders dan het leven zelf speelt het geloof zich af in de ‘experience vécu’ en niet of pas secundair in de empirie van observatie en constatering. Het hoort thuis in de ‘Lebenswelt’ en niet in de abstractie van een wetenschappelijk wereldbeeld. Vergeten we daarbij niet dat de rustige, nuchtere observatie en exploratie een gerust gesteld leven veronderstelt, aan de panische angst en de wanhoop van het benarde en bedreigde bestaan voorbij.
De mens moet bemoedigd en gemachtigd worden om de wereld te betreden en de dingen onder ogen te zien. Zijn redelijkheid en zijn gezond verstand veronderstellen minstens een minimum aan bestaansvrede. Een ‘mokum’, een plaats om te staan en dan ook te gaan. Vanuit dat mokum, dat stukje vaste grond onder de voeten, gaat de wereld open als een niet ultiem te vrezen werkelijkheid. Toegankelijk, bewerkbaar, bewoonbaar, genietbaar. Goed land. Betrouwbare en vruchtbare bodem.

Maar het moet ons op het hart gebonden worden, toegezegd vanuit een betrouwbaar en overtuigend Woord. Alleen de vastgehouden en aangesproken mens beleeft en betreedt de wereld als goede schepping en hoort de weerklank van het Woord in alle dingen. De dingen komen aan het licht door de kracht van het Woord, dat ook hen ten leven en in het aanzijn riep. Zelf schepselen. Sprekende schepselen.

‘Wie is zo doof dat hij niet luistert?’ Dat prachtige lied van Thomas Naastepad, ‘God zij geloofd om Kanaän’ (Lied 302) bevat een haast volledige theologie van de wereld als schepping en van de dingen als schepselen. Van het land Kanaän zingt het lied in de tweede strofe: ’Hier druipt de regen van Gods Woord/in alle beken stroomt het voort,/het drenkt de luisterende velden:/die zijn gehoorzaam aan zijn lied/en al doorgronden zij het niet,/zij zullen het de mensen melden’.

Het lied van Gods scheppingswoord vult en kwalificeert de hele levensruimte en alle dingen (ta panta) roepen het, zonder het zelf te doorgronden, de mensen toe: God heeft ons geschapen! Democritos en Darwin vergissen zich!

Een zaad is het Woord, dat valt in de aarde en zo vruchtbaar is. Daarom: ‘Al het gezaaide spreekt Gods Woord,/het plant zich duizendvoudig voort,/wie is zo doof dat hij niet luistert?’ (Lied 302) In het Woord, het lied, de preek wordt de wereld schepping en is ze het. Het verbond is de innerlijke grond van de schepping (Barth), de verborgen binnenkant, en ‘de zonne der gerechtigheid’, in Christus over ons en onze wereld opgegaan, doet het gelaat van de mens opklaren en de natuur in al haar veelkleurige schoonheid schitteren.

De moderne en verlichte tijd is in de beschouwelijkheid de Schepper kwijtgeraakt, maar in de daadwerkelijkheid heeft de Verlichting wellicht geen stuk uit tenach en evangelie beter begrepen dan dat. Voor haar is de wereld geen spookhuis, geen valse schijn, geen sinister en duister spel van een kwade genius, maar toegankelijk terrein, betrouwbare orde, tot in het oneindige te exploreren ruimte zonder ultieme of principiële vijandigheid. Is deze beste van alle mogelijke werelden niet de schepping van een goede God? De mens van de Verlichting twijfelt er eigenlijk niet aan, maar vindt het overbodig en misschien schadelijk en storend dit indachtig te zijn. Hij is zich niet of nauwelijks bewust van het vooronderstelde. Hij weet niet van schepping als een hachelijk en ruig werk; niet van het knechtelijk dienstwerk, dat eraan ten grondslag ligt, niet van het offer en van de offers die gebracht zijn en nog steeds gebracht worden. Hij weet niet van de gekromde Friese landarbeider ‘Ouwe Douwe’ op wie God leek, toen deze de wereld schiep, aldus de jonge Oepke Noordmans; en die daarom ook over de schepping kon spreken als over ‘een plek licht rondom het kruis’. Want het is ‘de Man van Smarte’, die de wereld als goede schepping ontsloot. (Lied 173)

Geen reden om de mens der Verlichting verdacht te maken en zijn montere zelfvertrouwen (het zou hoogst ‘onvoornaam’ zijn om met Bonhoeffer te spreken), maar de Verlichting heeft ook haar duistere keerzijde getoond en het vertrouwen in de wereld is tegelijk met het zelfvertrouwen diep geschokt. Dan wordt de vraag naar de goedheid en de betrouwbaarheid van de wereld als schepping weer urgent. Wat of wie maakt de wereld tot goede schepping? Gods trouwverbond in Christus draagt en schraagt de schepping. Zo is het ons op het hart gebonden. En we weten van de prijs. Daarmee van de kostbaarheid en het niet-vanzelfsprekende van de wereld als schepping. In de dankbare gedachtenis van die hoge prijs planten trouw en geloof ‘zich duizendvoudig voort’ in solidariteit en verantwoordelijkheid van mensen voor elkaar en alle dingen.

Zo valt de wereld niet uiteen in chaos en blind geweld, maar is zij goed en ons welgezind. ‘Gezegend land om in te wonen’. (Lied 302)

Rens Kopmels

Alle geciteerde versregels zijn uit het Liedboek voor de Kerken