De vraag naar het subject van de verandering

logo-idW-oud

 

DE VRAAG NAAR HET SUBJECT VAN DE VERANDERING

‘Is een andere wereld mogelijk?’ Onder deze titel werd 16 november 2007 een klein symposium gehouden in Amsterdam zes jaar na het overlijden van Bert ter Schegget in het jaar dat hij 80 jaar zou zijn geworden. Het licht bijgestelde referaat van Rens Kopmels en het sterk ingekorte van Coen Constandse volgen hieronder.

Reacties vroegen we van Francis Benthem (Delft) en Evert Jan de Wijer (Zoeterwoude), die achtereenvolgens over Ter Scheggets betekenis voor hun werk schreven als geestelijk verzorger in de psychiatrie en de ‘gewone ‘gemeente.(redactie)

Een positief antwoord op deze in de titel van het symposium gestelde vraag is allerminst vanzelfsprekend. Bovendien: Is onze wereld per slot van rekening niet ‘de beste van alle mogelijke werelden’? Onze wereld als het politiek-maatschappelijk stelsel met democratie, mensenrechten en vrije marktwerking als de voornaamste constituenten? We moeten het er voorlopig mee doen. Dat staat wel vast. Maar een helemaal gerust geweten hebben we er niet bij. Want deze globale wereldorde betekent weliswaar rijkdom voor een kleine toplaag, welvaart voor een brede middenlaag, maar armoede en rechteloosheid voor de veel-te-velen in de zogeheten derde wereld, die ook hun talrijke (en steeds talrijker wordende) vertegenwoordigers in de steden van het noordelijk halfrond hebben. Is het geen illusie, gebleken, deze immense problematiek binnen de condities van het vigerende systeem ook maar enigszins tot een oplossing te brengen? De problematiek zwelt alleen maar aan. Deze wereldorde, hoe veel goeds men er óok wel van zeggen kan, produceert overtollige en rechteloze mensenmassa’s bij de vleet. En het is ons bang te moede.

Als we niettemin geloven en eraan vasthouden dat deze wereld anders kan, wezenlijk ten goede veranderd kan en moet worden, dan raken we onmiddellijk in grote verlegenheid. Hoe dan en door wie of wat? De vraag naar de weg en de vraag naar het subject van die noodzakelijke verandering. Op die laatste vraag willen we ons concentreren.

De oude socialisten wisten tenminste nog wie het subject moest zijn van een omwenteling, die een glorieuze toekomst zou openen voor het mensengeslacht. Dat was zonder enige twijfel de geëxploiteerde en berooide arbeidersklasse. Als georganiseerde en zelfbewuste klasse was zij het aangewezen subject om een omwenteling te bewerkstelligen. Daartoe moesten de proletariërs aller landen zich verenigen, de nationale tegenstellingen overwinnen ten einde het fundamentele antagonisme van kapitaal en arbeid in de samenleving op te heffen. Er viel een wereld te winnen en te verliezen hadden zij niets dan hun ketenen. Zo moest de weg gebaand en gegaan naar het beloofde land der toekomst, waarvan het morgenrood reeds geschouwd en bezongen werd in strijdbare liederen. ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde!’

Dit socialistisch ijveren heeft zijn uitwerking niet gemist, maar toch is het uiteindelijk mislukt. Jammerlijk mislukt. Het radicale socialisme als beweging is vastgelopen en doodgelopen. Het ideaal is geblameerd in de historische gang van zaken. Dit socialisme als bezieling en aspiratie is nagenoeg achter de horizont verdwenen Wat resteert is hooguit een pragmatische sociaal-democratie, waarvan men ook nog kan vinden dat ze op neo-liberale paden is terecht gekomen.

Want waar zijn in de huidige fase van de geschiedenis de actores die als wisselwachters de treinen naar de toekomst op een ander spoor zouden kunnen sturen? Waar is de beweging die sterk en draagkrachtig genoeg is (of kan worden) om een keer ten goede te bewerken? We ontwaren die eerlijk gezegd nergens. De resignatie ten aanzien van een enigszins rechtvaardige en belofterijke mondiale samenleving zit ons geslacht dan ook diep in de botten. Laten we het maar zien droog te houden op onze eilandjes van vrijheid, democratie en welvaart, want de massa van vervreemden en rechtelozen wast aan en zullen ons op een kwade dag overspoelen. De verworpenen der aarde -in de socialistische visie de dragers van de verwachting, mits zij ontwaken en tot zichzelf komen-, zijn in onze tijd de desperado’s, de in het nauw gedrevenen en massaal overbodigen, die –naar te vrezen valt- die hele westerse wereld gestolen en vernietigd mag worden en die niets te winnen hebben dan de zaligheid in een hemels paradijs. Wraakzucht lijkt een dominante drijfveer in de massa’s van vernederden en beledigden hier en ginds.

Is een andere wereld mogelijk? Nee, we zien geen beweging die daarheen op weg is en een belofte inhoudt. Hooguit wat idealistische gebaren en goede bedoelingen van enkelingen en kleine actiegroepen. Het zal moeten komen van de politiek, van de technologie, van de democratische krachten, maar wie sturen en dirigeren die? We zijn hier uiterst sceptisch, bij het cynische af. We zoeken ons heil en onze levensvreugde in consumptie en amusement of -iets verhevener- in esthetische genietingen of in een spiritualiteit die deze wereld van oneindige conflicten en onrecht aan haar eigen verloop overlaat. Een escape uit de geschiedenis? Zo moet dat toch wel heten. Maar we zullen het elkaar niet al te zeer euvel duiden.

Bert ter Schegget heeft in de jaren zestig en zeventig ernstig gerekend met een revolutie vanuit de rechteloze en berooide massa’s en er ook voorzichtig op gehoopt. Hij bevond en bewoog zich destijds op de academie De Horst tussen de activisten en idealisten van die tijd. Hij had maximaal begrip voor hun aspiraties en drijfveren, was er ongetwijfeld solidair mee, maar nam toch toen al een kritische reserve in acht, die samenhing met zijn theologie en zijn geloof. Want het geloof is voor hem geen ideologie en ook geen idealisme. Het heeft weliswaar daadkarakter, maar het is zeker geen ongebroken, activistisch ijveren. Het geloof gelooft niet in zichzelf, maar het wordt gewekt, gevoed én onder kritiek gesteld vanuit het ons toevertrouwde en op het hart gebonden verhaal van de menslievende, messiaanse Gód. En daarbij is het adjectief ‘revolutionair’ zeker niet misplaatst.

Dit (gedurig) indachtig te zijn lijkt me wezenlijk voor de theoloog en maatschappijkriticus Ter Schegget. Hij gelooft niet in ongebroken menselijke ondernemingen, hoe nobel of geestdriftig ook, of het nu om politieke ideologieën of om christelijke, religieuze of socialistische overtuigingen gaat. Die hebben allen de onweerstaanbare neiging zichzelf door te zetten en zich aan anderen op te leggen, desnoods of uiteindelijk met geweld. Ze respecteren de vrijheid en de alteriteit van de ander niet en zo werken ze contraproductief in de kunst van het samenleven in vrede. Religie en ongebroken ideologie leiden in hun fanatieke ernst tot verharding van de ingenomen posities en uiteindelijk tot oorlog Ze weten niet van verzoening en leven er niet uit.

Mens-zijn betekent dan ook niet dat we christen of anderszins religieus moeten worden (of anderen tot christen zouden moeten maken), maar we zijn christen om mens te worden: mens onder en vóór de mensen. Het gaat op de weg van de bijbel, volgens Ter Schegget, van religie, als zich absoluut stellende en zich doorzettende overtuiging naar humaniteit, als proëxistentie en coëxistentie in vrede. Er zijn voor de ander, in borgstaande liefde. Net als bij Bonhoeffer komt daarop ook bij hem een steeds zwaarder accent te liggen. Het geloof in Christus is de weg, maar niet het doel. En werkzaam en vruchtbaar is het geloof in de liefde. Liefde dan als verantwoordelijkheid voor je naaste, die als een ongenode gast je weg kruist; of je huis of je land binnenvalt.

Verliezen we in deze toespitsing de maatschappij als geheel niet uit het oog? Nu, ik zou eerder zeggen: zo krijgen we juist het maatschappelijke beter en scherper in het oog. Het gaat vanuit het bijzondere naar het meer algemene. Vanuit het persoonlijke naar het politieke. In ieder geval heeft Ter Schegget de mens nooit los gezien, geabstraheerd van zijn maatschappelijke situatie en heeft zijn zorg om de mens en de menselijkheid altijd een politieke strekking. Maar in de politiek gaat het dan wel om de menselijke vrijheid en de menselijke waardigheid. Daarmee kan in geen enkel stadium een loopje worden genomen. Ook niet in naam van de gerechtigheid of van het ideaal of het heilige doel dat we najagen.

Daar ging het in wezen mis met het communisme: het ideaal, de utopie werd er op de politieke agenda gezet. Dan –zegt Ter Schegget in een scherpe uitspraak- ‘is de terreur al begonnen’. Want ‘het ideaal is per se gewelddadig, omdat het aan de werkelijkheid wordt opgelegd’.

Wat dan? ‘De gemeente’ –zegt Ter Schegget in datzelfde hoofdstukje van ‘Het innigst engagement’- ‘neemt afstand van de utopie en keert in tot het geloof’. ‘Zij zegt (bidt):Uw Rijk moge komen van uwentwege en van uwentwege alleen.’ ‘Het Rijk waarin vrede, vrijheid en recht voorgoed zijn veiliggesteld en waar God, deze God van het verbond, alles is in allen, mag ons voor ogen staan, (maar) we mogen er niet naar grijpen. Wij mogen het Rijk niet drijven, het Rijk drijft ons.’ (58,59)

Daarmee is toch gezegd dat ook de gemeente niet het aangewezen subject is om de wereld ten goede te veranderen. Ook daar komen ongelukken van, mochten kerk of christenheid nog in de illusie leven dat het van hen moet komen. Ter Schegget herinnert eraan dat in de Bergrede tot de discipelen gezegd wordt. ‘dat zij het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid moeten zoeken, niet bevechten, niet maken of stichten, niet bestormen, maar zoeken, want het ligt als een schat in de akker.’ (64) Dat zoeken vindt plaats op de weg en op de wijze van Jezus. Daarvan is de kern opkomen, zich inzetten voor de ander in diens nood, ook in de nood, die hij aan zichzelf te wijten heeft. Daar is niets religieus aan of liever ‘dit omzien naar wees en weduwe in hun verdrukking’ is de waarachtige religie. ‘Uw redelijke eredienst’, om met Paulus te spreken. En aanvankelijk is het ook geen politieke actie, al zullen we, als we daarin ‘Gode geven wat van God is’ (Lucas 20:25), zeker ook met de keizer of zijn vertegenwoordiger te maken krijgen. Niet anders dan Jezus, zoals we weten.

Ter Schegget zegt deze dingen in het boekje over het ‘Onze Vader als zucht’, als zucht van verlangen, als innig gebed. Want de gemeente is ook altijd een huis des gebeds. Hij schrijft dan: ‘bidden is niet langer God willen zijn’(65) Daarmee is toch al gezegd dat niet de mens het subject van het historisch gebeuren is. Hij voert er niet de regie. Hij is er een factor in, maar geen actor, geen autonoom en soeverein subject. Dat is de illusie van de moderniteit. Maar niemand overziet of beheerst het verloop van de geschiedenis. Dat behoort tot de ‘condition humaine’. Geen doorzicht, geen overzicht, geen macht over het historisch gebeuren. Zijn we daarmee in de gang van de geschiedenis aan tijd en toeval, aan het onverbiddelijke fatum of de onomstotelijke feiten uitgeleverd? Nu. we zijn christenen om dat niet te geloven.

Mij is een woord dierbaar van de ex-communist Roger Garaudy, dat luidt: ‘Jésus a défatalisé l’histoire’. Jezus heeft het gebeuren van zijn fataliteit bevrijd. Hij heeft deze kosmos overwonnen en een nieuwe tijd ingeluid. ‘Het oude is voorbij, zie, het nieuwe is gekomen’ (2 Cor.5:17)

Wat is daarvan het geheim?Hoe deed hij dat? Nu, lees de evangeliën erop na. En dan ook de receptie en de interpretatie van dat evangelie door Paulus. Op de weg van Jezus breken de tekenen van het koninkrijk door – met dat in en door hem de wil van God geschiedt, gelijk in de hemel, zo ook op de aarde. Je kunt ook zeggen: doordat Jezus de Wet en daarmee alle gerechtigheid vervult. En de vervulling van de wet is de liefde, de borgstaande, herderlijke liefde. Daarin geschieden wonderen van genezing en opstanding, van vergeving en omkering en wordt de noodlottige gang van zaken in het mensenleven en in het gebeuren heilzaam en wonderlijk doorbroken. We horen ervan tot onze verbazing en verbijstering, maar het vraagt om geloof, geloof metterdaad. Anders zullen we er geen getuige van zijn. Er zijn geen bewijzen van, los van de praxis.

Wie is hierin nu het verborgen subject van deze bevrijding en deze wending ten goede? De geheime intrige van dit gebeuren? Want ‘het initiatief komt van elders’, zegt Ter Schegget in een opstel over de exodus uit Egypte. Het komt niet van de Farao, maar het gaat ook niet uit van het verdrukte volk zelf of van hun leidsman, tegen wil en dank, van Mozes. ‘Het overkomt Mozes. Het overweldigt de Farao. Het stuwt het volk als een vloed. Wat is de naam ervan? O Hij! Plotseling is Hij daar, stralend als Subject van de geschiedenis, Hij, die zijn bevrijdende dabhar (woord-dat-daad is) spreekt’. (De andere mogelijkheid, 71)

Dat het Koninkrijk van de messiaanse God moge doorbreken en openbaar worden, midden in de geschiedenis, daarom bidt de gemeente en dat mag ze ook geloven. Dat zal betekenen dat ze zich niet voegt in het grondpatroon en de onvermijdelijkheden van deze wereld. Dit geloof betekent simpelweg: het kan anders. Er is een alternatief, een andere mogelijkheid. Daarom zal ze leven in de inventiviteit van de liefde en in de volharding van de hoop. Waakzaam en werkzaam. Speurend naar wegen en uitwegen. Want de geschiedenis is geen fatum. De Geest uitgestort over alle vlees, over heel onze wereld broedt en zint op andere mogelijkheden en hij komt ons zwakke geloof te hulp. Geestdrift, ijver en hoop zijn onder deze regie niet ijdel.

Maar twijfel en mismoedigheid kunnen ons hier ook niet vreemd zijn. Ook Bert wist daarvan. Ik meen hem gekend te hebben -in al zijn heldere kordaatheid- als een gekwelde en rusteloze geest. Hij schreef mij in een brief uit 1992, heel kwetsbaar, maar ook heel authentiek: ‘Ik denk met jou dat de hoop onopgeefbaar is. Maar ik vind het wel heel moeilijk, vooral in deze tijd van overwinteren. Maar wat blijft er over als je niet doorgaat met de hoop te koesteren, dat niet de beul, de geweldenaar en de uitbuiter zullen winnen? Of heeft de beul al gewonnen in Auschwitz? Zijn die kinderen voorgoed verloren? Levinas zegt: de geschiedenis kan niets goedmaken. Inderdaad: de geschiedenis is niet het wereldgericht. Zal God richten? Ooit. Maar waarom doet Hij het niet eerder? Is dat genade over mij, die zo weinig van de beul verschilt? Wat een vragen! En toch blijf ik hopen, op hoop tegen hoop. Wat zal ik anders? Maar zal ik ooit zien? Soms denk ik van niet. Zelfs dan evenwel geef ik de hoop niet op.

Wat voor mij vaststaat is dat de hoop die zijn naam verdient altijd aan de liefde moet ontspringen. Zo is het met Jezus ook gegaan: zijn grenzeloze solidariteit met de minste der mensen heeft hoop doen ontspruiten. Dus is de meeste toch de liefde, daarin heeft Paulus gelijk. Daar zit ook een fout van het socialisme: ze hebben de liefde vergeten. Ik mag alleen hopen voorzover ik liefheb; liefhebbende alleen mag ik hopen. Wie zonder liefde hoopt pleegt altijd verraad.’

Is een andere wereld mogelijk? De liefde als verantwoordelijkheid voor de ander en voor de wereld is de toegangsweg ons gewezen. Daarin licht die andere wereld al op als werkelijkheid, als reeds begonnen toekomst.

Rens Kopmels