Reactie op Wessel ten Boom

logo-idW-oud

 

REACTIE OP WESSEL TEN BOOM

In enkele punten wil ik een korte reactie beproeven op het artikel van Wessel ten Boom: ‘About sex’.

1.Ik voel me goed verstaan als Ten Boom zegt dat ik, sprekend over de schepping, ‘de poort naar de hemel niet op slot wil gooien’. Inderdaad, ik poog het mensenleven en zelfs de wereldgeschiedenis te zien en ter sprake te brengen in het licht van de openbaring en daarmee in een kritisch en eschatologisch licht. Nog anders gezegd: vanuit de werkzame belofte uitgesproken over ons bestaan. Die belofte geldt ook ons bestaan als seksueel geïncarneerde wezens.

2. Minder goed verstaan voel ik me als Ten Boom er ons van verdenkt dat we de erotische liefde ‘doortrekken naar de hemel’ of ‘transponeren’ in het hemelse. Wie weet wat ons bezielt en drijft, maar mijn intentie (laat ik alleen voor mezelf spreken) is dat uitdrukkelijk niet. Ik wil ook hier ‘van boven naar beneden’ denken. Vanuit de belofte, het Woord uit den hoge. ‘Von Gott aus’. Dat dat niet kán roept de hele moderniteit en postmoderniteit. Maar Barth en ook Levinas deden het nochtans: Spreken en denken vanuit de sprake van het Woord, dat niet het onze is en van het gelaat van de ander, die ons niet gelijk is.

We gaan het niet al te moeilijk maken, maar hier ligt m.i. ‘de theologische doorbraak van de 20-ste eeuw’, waarachter we niet terug kunnen. Althans waarachter ik niet terug wil. Dat zou een apart artikel waard zijn.

3. Bedoel ik eigenlijk ‘fijne seks’, eventueel ‘met een mooi verhaal erbij’? Wessel zou het me niet eens kwalijk nemen en inderdaad ‘nil humanum me alienum puto (niets menselijks acht ik me vreemd), maar ik bedoel het uitdrukkelijk niet en nergens gebruik ik dan ook het woord ‘seks’. Want daarin gaat de reïficatie van de seksualiteit al schuil, de oneigenlijkheid, de vervreemding van zinnelijkheid en lichamelijkheid van de persoon in zijn of haar geschiedenis. Seksualiteit vat ik zo stringent mogelijk op als een relationeel, als een aan de andere sekse gerelateerd begrip. Als een existentiaal en niet als een soort natuurelement. Het gaat daarin over de man-vrouw verhouding, als de toegespitste en exemplarische vorm van menselijke coëxistentie en proëxistentie überhaupt. Willen we niet geabstraheerd van deze relatie over seksualiteit spreken en denken (en daarmee de vervreemding bestendigen) dan zal het moeten gaan over dit elementaire tot- elkaar- zijn van de man tot de vrouw en van de vrouw tot de man en dat in zijn oorspronkelijke en uiteindelijke modus. In dit ‘gerne und in Freiheit des Herzen’ (Barth) samen en tot elkaar zijn van (twee) mensen kan de eros licht vlam vatten en open bloeien. ‘Diesmal ist sies!’ En ook als ethicus zou ik me dan maar liever terugtrekken.

Het ging me dus in mijn artikelenreeks niet om ‘fijne of minder fijne seks’, maar om het wezenlijke en uiteindelijke van ons bestaan als seksuele wezens. Van die feitelijke seksualiteit met haar satisfactie en frustratie, haar vreugde en verdriet, haar tederheid en bruutheid zijn er boeken vol geschreven, maar mij ging het om een aanduidende omschrijving van ‘nature and destiny’ van de menselijke geslachtelijkheid, zodat we in de verwarring en de desoriëntatie niet zonder enig richtend en lichtend perspectief aan onszelf zijn overgelaten.

Van de gebrekkigheid en de gebrokenheid van het bestaan in dit opzicht weet ik ook wel en dat Ten Boom die ampel ter sprake brengt is wel ter zake, maar niet strijdig met wat ik vóór alles wilde zeggen.

4. Ik kan me helemaal vinden in wat Ten Boom tegen het eind van zijn artikel schrijft: ‘Goede schepping van man en vrouw betekent dan ook eerder elkaar bijstaan in rechtschapenheid dan de liefde bedrijven, hoe fijn dat ook is’.(curs, van mij). De ontfermende liefde komt eerst. De liefde als agape heeft prioriteit. Ja, dat is een hoofdthese uit mijn dissertatie ‘Liefde tweeërlei’ (1990), die ook niet geheel ontbreekt in mijn artikelenreeks. Maar die wordt gevolgd door de these dat de liefde als eros de hoogste in de rangorde is. In de verlossing en de verheerlijking van het lichamelijke bestaan, waarvan we niet alleen dromen, maar die ons ook is toegezegd, blijft ook de geluk zoekende en geluk smakende liefde als een zich in de zinnen incarnerend lied van verlangen.

5. Het is zeker ook waar dat de bijbel op dit punt zeer terughoudend is en dat, zou ik denken. vanwege de nood en de wonden van het bestaan in de geschiedenis en onder de mensen, maar het kan niet betekenen dat wij ‘van onze seksualiteit verlost zullen worden’, zoals Ten Boom een ogenblik overweegt, maar juist bevrijd (moeten) worden in onze seksualiteit; als man en vrouw levend voor elkaars aangezicht, elkaar ten goede, in vrede en vreugde.

Zouden we dit loslaten dan geven we seksualiteit en erotische liefde niet alleen prijs aan demonie en vergeefsheid, maar compromitteren we tevens de goedheid van het schepselmatige leven. Dat dat door God bedoeld en gewild is als spiegel en schouwtoneel van zijn glorie wil ik als geloof en hoop niet opgeven. Scepsis en twijfel kunnen ons hier niet vreemd zijn, maar die moeten zich niet verstelligen tot ongeloof in de goede zin van het leven als schepsel en van de schepping in de tijd en in het vlees. En dat de schepping van de mens als man en vrouw daarvan het midden en de bekroning is, is een verbazingwekkende openbaring, ‘eine überaus merkwürdige Tatsache’ (Barth), die alle ervaringen uitdaagt en te boven gaat.

Het ware en eeuwige leven is ‘niet te hoog, is niet te diep’, het is ook ‘niet aan de overzij’, ‘ook in de hemel niet’, maar het is ‘een teken in uw hand, een licht dat in uw ogen brandt. Het roept u dag aan dag bij name’. (Lied 7, uit het Liedboek)

Zo iets, zou ik zeggen. Geen ophemeling van de erotische liefde, want het in haar beoogde geluk is dichterbij dan we misschien dachten.

Rens Kopmels