Zomaar wat – Gaarne mens-zijn
ZOMAAR WAT – Gaarne mens-zijn
Het eind vorig jaar verschenen boek van Gerrit Neven ‘Barth lezen’ bevat een intrigerend hoofdstuk waarin hij ingaat op het woordje ‘gerne’ (gaarne) in de theologie van Barth. Dat bijwoord, ‘dat als het ware los in de zin ligt’ (27) is niet van belang en betekenis verstoken. Het is ‘graag of niet’, waar het de theologie zelf betreft, maar ook waar het het menselijk leven als zodanig betreft. We leven graag of we leven niet. Althans uiteindelijk, maar daarom ook nu al. In de ruimte die Barth in zijn theologie ons opent is dat niet bijkomstig, maar wezenlijk. Gaarne mens-zijn! En dat als een ‘gerne zusammensein’, in reciprociteit met andere mensen. Een opgave is dat ook wel. De naaste is niet zelden de ‘ongemakkelijke naaste’. ‘Der unbequeme Nächste’. Evenwel juist in die kwaliteit is hij een test van mijn eigen menselijkheid. Zal ik tegenover hem of haar mezelf zijn, in vrijheid én eerbied? Immers: liefhebben wie ons liefhebben, zulks ‘doen ook de zondaars’ (Lucas 6: 32), waarmee overigens niet is gezegd dat deze wederkerigheid in vriendschap en geestverwantschap niet ook een zeldzaam groot goed is. Maar dat is niet het hele verhaal van het menselijk samenleven! Bij lange na niet. Moeten we niet eerder zeggen dat we nu eenmaal tot elkaar veroordeeld zijn?(37) Dat lijkt realistischer en manmoediger. Toch voorziet Barth de medemenselijkheid van een kwaliteit, een keurmerk, die deze mineur-klank achter zich laat. We zijn uiteindelijk gaarne mens met de mens. Humaniteit is elkaar zien, elkaar horen, elkaar bijstaan, maar dit alles gaarne! Zo niet, dan was het alles opgave en verplichting waarin we onvermijdelijk te kort zouden schieten en de ‘tristesse’ zou geen einde hebben, waar het het menselijk samenleven betreft.
Bij Levinas heb ik vernomen dat leven terstond levensliefde is. ‘La vie c’est l’amour de la vie’. Geen wijsgerig zinnetje is me dierbaarder dan dit. Zal ik het leven en het levenslicht liefhebben of niet? Die keuze heb ik niet. Want ik heb het leven al lief vóór ik het kan verachten of misprijzen. Bij de geboorte en de eerste ademtocht huilt het kind van vreugde( en waarachtig niet vanwege de erfzonde, zoals Augustinus en menig oud-gereformeerde meende) en menige vader kan zijn tranen nauwelijks bedwingen.
Bij Barth valt te leren dat ook het leven-met-de-ander een gaarne leven is. Voorbij de storing en de last, die de ander ook is, een goede en dankbare zaak. Ondanks de dreigingen van oorlog en terrorisme, de geniepigheden van ziekte en dood, de collectieve en persoonlijke zorgen om het dagelijks brood, de ongein en het gewelddadige in samenleving en cultuur leven we gaarne – al het ongaarne van ‘de kwade dagen, die komen en de jaren die naderen, waarvan ge zegt: ik heb daarin geen behagen’ (Pred.12:1) te boven.
Vanwege die grondtoon in zijn theologie, waarop Neven opmerkzaam heeft gemaakt, heeft Barth toekomst en leren we graag van hem. Misschien om geen andere reden.
Rens Kopmels