Zien en zien is twee (Marcus 8:22-27)

logo-idW-oud

 

Zien en zien is twee (Marcus 8:22-27)

Bij de ingang van de Veertigdagentijd treffen we (vaak) de blinde bij Jericho, (Luc.18: 35 ev.), die daar door Jezus genezen wordt

Dit keer kiezen we voor zijn collega-blinde uit Marcus 8. Die kreeg nooit zoveel aandacht, omdat hij op geen enkel klassiek leesrooster staat en zelfs Mattheüs, die verder alles van Marcus overneemt en soms een beetje bewerkt, laat deze blinde weg.

Wat is nu het bijzondere van deze genezing en wat voor sprake gaat er vanuit? Het is door zijn merkwaardige uitspraak ‘Ik zie mensen, want ik zie hen als bomen wandelen’, dat deze blinde uit Bethsaïda een zekere bekendheid geniet. Zo zit hij in ons gehoor en in ons geheugen. We glimlachen er misschien bij, maar we kunnen er verder niet zo veel mee. Maar de vraag is waarom Jezus het eigenlijk niet bij deze toch al heel wonderlijke en verheugende eerste geneesdaad heeft geláten. Want dit is toch al iets om buiten jezelf van verbazing en vreugde te raken, om God van ganser harte te loven. Deze weldaad van het zien, van de zon en het licht, van de bomen en de bloemen, de groene velden en de blauwe luchten, de mensen en de vogels! In deze genezing van de blindheid wordt toch de schepping hersteld! Kan het daarbij niet blijven? Is dat niet meer dan genoeg? Maar Jezus geneest deze blinde in twee stappen. We lezen: ‘Vervolgens legde hij weer de handen op zijn ogen…en hij zag voortaan alles scherp’.

Mensen als bomen zien wandelen, dat is mooi, dat is wonderlijk en weldadig. Prediker zegt: ‘Het licht is zoet en het is aangenaam voor de ogen de zon te zien’ (11:7), maar Marcus wil hier, op deze plaats in zijn evangelie, als het zo aanstonds richting Jeruzalem gaat en we de eerste aankondiging van Jezus’ lijden en sterven te horen krijgen, ons duidelijk maken dat zien en zien twéé is. Het zien van het zonlicht en de als bomen wandelende mensen, dat hoeft nog niet te betekenen dat we nu ook kritisch onderscheiden wat er te zien is in de mensenwereld en op de weg die Jezus daar gaat. Even te voren hoorden we uit de mond van Jezus: ‘Hebt ge ogen en ziet ge niet; hebt ge oren en hoort ge niet?’ (vs.18). Onze blindheid voor wat er in wereld gebeurt, in mensen omgaat en tussen mensen speelt, is nog niet opgeheven als onze ogen het zonlicht zien, hoe zoet en weldadig dat ook zijn mag.

We kunnen hier niet om de vraag heen: wat is eigenlijk de zin van ons zien? Waartoe hebben we goede ogen en oren waar niks aan mankeert? Want ziende kunnen we blind en horende kunnen we doof zijn. Daarom is die tweede stap nodig in die genezing van die blinde bij Marcus. Zien en zien is twee. Zo zou ik dat tamelijk unieke verhaal willen typeren.

Meestal worden Jezus’ wonderdaden verstaan als tekenen van het aanbrekende Koninkrijk, van de eindtijd waarin alle dingen worden goedgemaakt en alle tranen worden afgewist. Het leven wordt hersteld en voltooid, bekleed met gerechtigheid en getooid met heerlijkheid. De wonderen zo te verstaan is ongetwijfeld juist en ter zake. In dat grootse perspectief van voltooiing en verheerlijking komt ons leven te staan vanuit de belofte van het evangelie, ook al kunnen we dat vaak maar nauwelijks geloven. Jezus’ wonderen zijn daarvan de kostbare en veelbelovende tekenen en het evangelie zou het evangelie niet zijn als deze tekenen erin ontbraken.

Maar hoe hartversterkend en hartverheugend dat ook is, het énige is dat toch niet. De vraag is op zijn plaats waartoe het herstel van onze zintuigen, rechtheid van lijf en leden, gezondheid en verzadiging van honger eigenlijk dienen. Want bij Prediker horen we ook de klacht: ‘Het oog wordt niet verzadigd van zien en het oor wordt niet vervuld van horen’ en alle dingen, het hele bestaan kunnen ons tot een onuitsprekelijke vermoeienis worden.

Nu, door die opvallende genezing van die blinde in twee stappen krijgen we er oog voor dat Jezus’ geneesdaden niet alleen maar tekenen zijn van de eindtijd, maar tegelijk toerusting betekenen voor de tussentijd. Want waartoe hebben we ogen en oren? Waartoe eten we ons brood? Wat is de zin van het ons toegevallen leven? Dat deze dingen goed en schoon zijn in zichzelf en om zichzelf is uiteindelijk wel waar, maar zo lang leed en onrecht de wereld als Gods goede schepping verduisteren moeten ons de ogen geopend worden om juist dát te zien en dát op ons te nemen. De zin van de genezing van deze blinde is ongetwijfeld ook dit. Ons wordt het niet toegestaan het drama van de geschiedenis, het leed van de wereld en van de mensen óver te slaan en rechtstreeks de eeuwige sabbat te genieten.

Van de blinde bij Lucas horen we dat hij onmiddellijk na zijn genezing Jezus volgt op diens weg naar Jeruzalem, op diens lijdensweg, ‘God lovende’. Dat betekende voor hem zijn genezing.

Dit

verhaal eindigt met het enigszins geheimzinnige zinnetje: ‘Ga het dorp zelfs niet in’. Wat nauwkeuriger vertaald, staat er: ‘Ga niet, nee, ga niet in het dorp’. Met als strekking: keer er niet naar terug! Want je weg zal van nu af een andere zijn. De betekenis van zijn hersteld gezichtsvermogen is ook bij hem dat hij Jezus volgt op zijn weg, in zijn passie, zijn bewogenheid en zijn liefde voor de mensen en de stad van de mensen. Heel die zware en belastende problematiek van het samenleven in gerechtigheid en vrede.

Een idyllisch dorpsleven zit er voor deze blinde dus even niet in. Het dorp waar het leven zich voltrekt in vaste gewoonten en waar het oog zich gewent aan vaste en vertrouwde taferelen; waar, inderdaad, de mensen voorbij wandelen als bomen en weinig van zichzelf prijsgeven.

Nu, dat dorp moet de gewezen blinde voorlopig verlaten. Misschien zal hij er nog ooit terugkeren… om er dan, op zijn paasbest, zittend onder zijn vijgenboom, de mensen als bomen te zien wandelen.

Rens Kopmels