Aanstotelijk evangelie (Lucas 15: 1, 2)

logo-idW-oud

 

AANSTOTELIJK EVANGELIE (Lucas 15: 1, 2)

De aanleiding voor Jezus om de gelijkenissen uit Lucas 15 te vertellen mag ons niet ontgaan. We lezen in het begin: ‘Al de tollenaars nu en de zondaars plachten tot hem te komen om naar hem te horen’. Dat is toch direct al verrassend in een wereld waarvan we menen te weten dat ze van Jezus en het evangelie weinig of niets wil weten of horen. Het mag ons hogelijk verbazen dat die zeer wereldse tollenaars en die verstokte zondaren van allerlei slag naar Jezus toekomen en naar zijn woord luisteren, maar het staat er wel. Het Woord dat Jezus spreekt (en dat hij sprekende is!) raakt kennelijk hun bestaan. Het vindt er toegang en enige weerklank, al lezen we dan hier niet dat velen zich tot hem bekeren en hem volgen op zijn weg, ofschoon ook dát soms gebeurt, zoals bij de tollenaren Levi en Zacheüs. In ieder geval daalt het Woord dat Jezus spreekt en dat hij is diep af in hun zondige en bedenkelijke bestaan. Wij mogen dan misschien geen toegang hebben tot het Woord van God, betuigd in de Schrift, verkondigd in de kerk, het Woord heeft wél toegang tot ons en onze wereld! Dat mag ons tot troost zijn. Het woord vindt er zijn weg en doet er zijn werk, als het zaad in de akker. Daarvan is dat komen van die tollenaars en zondaars tot Jezus een teken. Het woord dat Jezus is laat hen niet onberoerd. Het doet wat in en met hun bestaan. Dat mogen we al in dat eerste zinnetje tot onze verrassing opmerken.

Maar dan dat nare, dat akelige direct daarna: ‘de Farizeeën en de schriftgeleerden morren en zeggen: deze ontvangt zondaren en eet met hen’. Het is deze wetsgetrouwen en schriftgeleerden géén vreugde dat het Woord zo ver de wereld ingaat en daar weerklank vindt, zodat er zelfs maaltijd en gesprek plaats vindt tussen Jezus en allerlei volk van bedenkelijk allooi. Integendeel, dat ergert hen. Ze nemen er aanstoot aan. Want zondaars in je huis ontvangen en met hen maaltijd houden dat gaat toch wel erg ver! Daar zit toch een zekere erkenning, een zekere rechtvaardiging van die zondaars in -en dat nog vóór ze tot geloof zijn gekomen, zonder dat ze al van hun tollenaars- en zondaarsbestaan afscheid of minstens afstánd hebben genomen. Dat gaat toch niet!

Ik zou denken dat die ergernis van de wetsgetrouwen maar niet een bijzaak betreft, maar de kern van de zaak raakt. In zijn toewending tot de zondaren gaat Jezus maar niet wat ver door hen zelfs in huis en aan tafel te ontvangen, maar dat is nu precies kenmerkend voor hem. Het onthutsende van Jezus’ optreden (en tevens het aanstootgevende) is dat hij zondaren die zijn weg kruisen onvoorwaardelijk en zonder reserve aanvaardt. Als waren het -nu al- zijn broeders en zusters. Als waren de verschillen tussen goeden en verkeerden, tussen rechtvaardigen en zondaars, tussen serieuze gelovigen en onverschilligen van geen enkele betekenis. Dat ergert de Farizeeën. Dat wil er bij hen niet in.

Toch raakt dat aan de kern en het wezenlijke van Jezus’ werk n.l. de rechtvaardiging van de zondaar, de oprichting van de gevallen mens, het thuis halen van de verloren gaande mens.

Die ergernis is ons niet vreemd. Ook wij zijn geneigd te denken: laten die zondaars eerst maar eens berouw hebben, onze taal en mores leren, zich omkeren van hun verkeerde wegen om helemaal geaccepteerd te worden en om Christus en zijn kerk waardig te zijn. Maar zo gaat het in de evangeliën niet toe. God heeft niet gewacht op onze bekering tot Hem en zijn geboden, maar Hij is in Christus tot ons afgedaald en heeft zelf onze wegen gewend. Jezus vraagt niet naar ons geloof, ons berouw, onze bekering, maar hij helpt en redt onvoorwaardelijk. En juist vanuit die radikale acceptatie van de zondaar komt er zo iets als bekering op gang en worden er goede en vruchtbare werken losgemaakt in schijnbaar verloren en vruchteloze levens. Als tollenaars en zondaars tot hem komen, zoals we in het begin hoorden, is dat niet zonder dat hij eerst tot hén is uitgegaan in hun zonden en noden.

Maar ergerniswekkend blijft het. Zeker als die acceptatie door Jezus niet alleen onszelf betreft, maar ook de zondaar die onze medemens is. Ook die voor ons in zijn verkeerdheid zo onaanvaardbare mens wordt door hem aanvaard, geaccepteerd, gerechtvaardigd. Daarop moeten we onze onacceptabele medemens voortaan aanzien. Aanstotelijk evangelie!

Rens Kopmels