Rens in Delft en ons hart
RENS IN DELFT EN ONS HART
Toen ik voor de eerste keer bij Rens op bezoek ging, dacht ik te komen op een mooi pleintje uit de dertiger jaren, het Arthur van Schendelplein met nummer 82. Twee enorme bouwsels aan weerszijde van de parkeerplaats hielpen mij uit de droom. Rens woont in een van de flats, gelukkig niet al te hoog, je hebt nog contact met de grond. Ook als je uit het raam kijkt aan de achterkant: twee bomen hebben hun best gedaan zijn verdieping nog voorbij te groeien. In de zomer zit hij daar in het lover en moet de lamp aansteken. Als een Zacheüs moest hij vroeger snel naar beneden komen wanneer de postbode de copij voor de Waagschaal had gebracht en aanbelde dat het aan alle kanten buiten formaat was en uit de bus stak. Later leerde hij omgaan met de computer, die precies doet wat is opgedragen, vaak tot Rens’ verrassing. Wanneer je bij hem over de vloer komt neemt het aantal Waagschalen per vertrek toe om in zijn werkkamer bijna de hoogte van het bureau aan te nemen. En toch is alles geordend; hij praat vrolijk over de jaargangen of het zijn kinderen zijn en weet van veel nummers iets bijzonders te zeggen: ja dat gebeurde toen in de kerk, we hebben er goed op gereageerd, en mooi dat we die en die hebben uitgenodigd in onze kolommen, en kijk dit is een uitstekend stuk, op het allerlaatst nog binnengekomen, voor het komende nummer heb ik iets schitterends ontvangen, heb je het al gelezen? Een kleine redactie uit de regio kwam af en toe bij hem thuis, het lukte nooit het gesprek zakelijk te houden, koffie en sigaartjes brachten de theologie op gang en Rens had aan alle binnengekomen recensie-exemplaren al geroken. Een enkele keer durfden wij de ondergang van ons blad ter sprake te brengen, hij zei dan wel: tja, het kan gebeuren, maar wij begrepen dat hij dat niet wilde meemaken, er waren foefjes om dat te voorkomen: dat hebben we in het verleden ook al eens gedaan en niemand heeft dat echt doorgehad. Nu rookt Rens zijn pijp, hoewel, hij zal schrijven zo helder als we van hem gewend zijn, zij het met wat meer moeite om het op schrift te krijgen nu het zicht minder is geworden. Het luisteren gaat zich aandienen, CD’s zullen klinken uit het apparaat ten afscheid. De twee kinderen in hun frisse en kleurrijke portretten zullen het horen! Moest er niet ook een portret van Rens komen? Of heeft dat zich al genoegzaam afgetekend in al die afleveringen van zijn en ons zo vertrouwde blad? Ik denk het laatste.
S.L. Schoch