Zomaar wat (De bijbel is een ander verhaal)

logo-idW-oud

 

ZOMAAR WAT (De bijbel is een ander verhaal)

In het TV- programma ‘Pauw & Witteman’ van 28/11 zei Andries Knevel, dat hij tot 1992 ‘creationist’ was geweest, maar sindsdien die opvatting had losgelaten. Ik schat dat Knevel tegen de zestig loopt. Dus was hij tot na zijn veertigste met overtuiging de mening toegedaan dat de wereld en al wat daarin is in zes dagen in het aanzijn was geroepen en vond hij dat een geloofsartikel waaraan je moest vasthouden tegen alle evolutie denken in.

Ik heb moeite zo iets te begrijpen en dat zeker van een intellectueel gevormd mens. En wat zijn eigenlijk de consequenties voor het leven en de levenswijze? Het laat zich wel raden: alles moet blijven zoals het was/is, minus het kwaad dan, ja, ja. Hier zul je behalve over evolutie óók niet over revolutie horen.

Ik vroeg me af of ik zelf, zonder dat ik overigens dat woord kende, ooit zo iets als ‘creationist’ was geweest. Nou, misschien tot mijn tiende, maar toen speelde dat nauwelijks een rol van betekenis in mijn leventje. Niet over alles denk je ook na. Ook later niet. Ik herinner me wel dat ik omstreeks mijn zestiende levensjaar een boek las over de evolutie en me dat op slag overtuigde. Dat ik daarmee iets wezenlijks prijsgaf kan ik me niet herinneren. De bijbel is een ander verhaal, dacht ik toen al. Al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat dat verhaal me toen niet zo vreeslijk interesseerde. Wie de mens, wie ik zelf, wat de zin van het bestaan was, begon ik te vragen en ik zocht het antwoord na mijn eindexamen in de studie van de psychologie. Van de bijbel verwachtte ik in deze weinig. De vroomheid van mijn vroegste kinderjaren leek ik al tijdens mijn middelbare schooltijd probleemloos achter me te kunnen laten. Dat was het niet, een beetje raar dat mijn ouders daaraan vasthielden. Eens had ik hun gevraagd waarom Jezus toch aan het kruis moest sterven. Mijn goede ouders zeiden toen dat wij anders niet in de hemel konden komen. ‘Dat begrijp ik niet’, zei ik in alle eerlijkheid. ‘Maar dat kunnen wij ook niet begrijpen’, was het ernstige en oprechte antwoord van mijn ouders. Een beetje teleurgesteld was ik, geloof ik, wel en ik liet het er voorlopig maar bij zitten. Maar wie weet: dat geheim als geheim laten staan en het niet rationalistisch dichttimmeren werd misschien later mijn redding als theoloog!

Van het dilemma schepping –evolutie ben ik eigenlijk nooit warm of koud geworden. Wel stel ik me steeds uitdrukkelijker de vraag wat het toch betekent en inhoudt dat de mens en alle dingen in bijbel en traditie als schepping van God gekwalificeerd worden. Welk heidendom of welk humanisme wordt daarmee af- of teruggewezen? Wat betekent dat voor onze bevinding, onze zelfopvatting en ons levensgedrag? Daarover nu niet.

In die eerste jaren van mijn studie was ik nagenoeg existentialist. Sartre, dat was het wel. Niks schepping, niks ook evolutie, maar de mens is onbestemde en grondeloze vrijheid in een zinloos en zwijgend ‘être-en-soi’, dat ‘trop pour l’éternité’ is. Je leerde in dat klimaat roken en drinken, somber en sceptisch kijken. Met Camus overwoog je – niet ernstig in mijn geval- de gedachte aan zelfdoding, maar ook dat zou zinloos zijn. Het contingente, ongegronde en ongerechtvaardigde bestaan was je nochtans lief en je omhelsde het zonlicht, genoot van de kracht en de lust in je lijf en droomde op zijn minst schone dromen van vervoerende liefde. Verwende, in de watten gelegde studenten, dat waren we ook, maar we proefden wel iets van de eenzaamheid, de zinledigheid en de onvermijdelijke mislukkingen van het bestaan. En God was nergens. Volgens Sartre een onmogelijke constructie, die als Schepper van de mens diens vrijheid zou smoren.

Viel er te ademen in dat existentialistische klimaat? Ik denk dat het voor mij een oefening is geweest in illusieloos leven met veel niet te beantwoorden vragen en verlegenheden. Leven zonder een gesloten wereldbeeld, ‘zonder oplossing’, zou Miskotte zeggen. Inderdaad niet rationalistisch (of pseudo-rationalistisch) dichtgetimmerd, zoals ik dat tot mijn verbijstering vaak hoor en zie bij evangelicalen en ook bij een bepaald soort gereformeerden, maar niet minder bij heel wat geseculariseerde tijdgenoten. Men meent te weten hoe de wereld en het leven in elkaar steekt, maar het doet niet zelden wereldvreemd en levensvreemd aan. Als zo’n krakkemikkige wereldbeschouwing dan ook nog ‘geloof’ heet dan raken we ver van huis voor mijn gevoel.

Ver van het huis der kerk, waar we geen wereldbeschouwing cultiveren, maar leven van het Woord dat elke dag weer nieuw is en steeds nieuw gehoord wil worden. Het is nog niet openbaar wie we zijn zullen en wat de toekomst nog brengen zal, maar we geloven in Christus als de opgestane Heer. Dat is in de gemeente het eigene en onopgeefbare in alle ongewisheden van het leven en de geschiedenis.

Ik was dus nagenoeg existentialist in mijn vroege studentenjaren. Nooit helemaal, want ik bleef ook naar de kerk gaan. Gewoontegetrouw of uit nieuwsgierigheid of om aan de verveling van de zondagen in de jaren vijftig te ontkomen. Nog altijd gedenk ik met dankbaarheid dat ik daar een man als Ernst Beker trof, die me aansprak in mijn existentialistische gevoelens en gedachten en die zonder ze weg te vegen ze in een wijder en bijbels verband ter sprake bracht. Dan weer iets later: Van Ruler, Hasselaar, Ter Schegget. Ik heb het dan ook wel getroffen met mijn eerste theologische inspiratoren . Nooit behoefte gehad om van die door hen uitgezette lijn af te wijken. Mijn theologische weg begon met hen. Pas later ontdekte ik dat er ook al vóór hen theologie bedreven was. Die erfenis heeft eigenlijk nooit als een last op me gedrukt en ik leerde er vrij mee om te gaan en er een dankbaar gebruik van te maken. Zo heb ik me, als ‘christen-uit-het-existentialisme’, nooit hoeven te ontworstelen aan gereformeerde scholastiek of gereformeerde zede. Ik beweeg me onkrampachtig op de gereformeerd-orthodoxe lijn, die loopt over Nicea, Chalcedon, Genève, Heidelberg en Barmen en kijk wat sceptisch naar alle deviaties van die lijn, waarop in beweging komende gereformeerden ook nog wel eens terecht willen komen. Hopelijk Andries Knevel niet. Aan één Kuitert hebben we genoeg.

Rens Kopmels