Barth lezen

Barth lezen

Naar aanleiding van het boek van Gerrit Neven 

Lange tijd leek het stil, al te stil rondom de bestudering van Barths theologie in Nederland. Het theologisch klimaat is bepaald niet gunstig te noemen voor een theologie die erom bekend staat een openbaringstheologie te zijn. Theologische faculteiten en universiteitsbestuurders zien meer brood in religiestudies waarin religie als menselijk fenomeen en als menselijke cultuuruiting wordt bestudeerd. Religie trekt, vertegenwoordigt een cultureel en maatschappelijk belang. Maar Barth? Welke associaties haalt men met die naam theologisch binnen? Is het niet die van een afgesloten christologie, waarin alle beslissingen omtrent God, mens en wereld al zijn gevallen? En raakt die theologie nog het concrete heden van mensen die hun leven trachten te leven, in het bijzonder zij die lijden onder kwaad en uitbuiting? Is Barths theologie niet een theologie waarin wordt uiteengezet hoe mensen onder de beslissingen van God in Christus eenvoudig hebben te buigen, zonder dat hun eigenheid, hun eigen antwoord, hun eigen concrete situatie theologisch mag tellen? Men hoeft niet ver te gaan buiten het kleine kringetje geïnteresseerden die zelf Barth werkelijk hebben gelezen om dergelijke ideeën tegen te komen. Ongunstig dus. Niet meer over hebben. Bijkomend zijn er de veranderingen in het hoger onderwijs en de opbouw van het theologisch curriculum. In hoeverre kan men studenten die moeten denken in modules en die punten moeten halen, tot lezing, laat staan bestudering en herinterpretatie van Barth stimuleren? Uitgerekend Barth die een lange adem vergt?

Kan het ook anders? Het is verheugend om vast te stellen dat de voorgaande schets niet het gehele beeld bepaalt. De laatste tijd zijn enkele boeken op de Nederlandse markt gepubliceerd die alle op hun wijze er blijk van gaven hoezeer het denken van Barth, zijn omgang met bijbel, christelijk geloof en moderne cultuur een inspiratiebron zijn. Ze zijn in dit blad voorwerp van bespreking geweest. Het is verheugend dat nu ook Gerrit Neven, hoogleraar in Kampen en hoofdredacteur van het Zeitschrift für dialektische Theologie, een monografie het licht heeft laten zien waarin hij zijn jarenlange omgang met de teksten van Barth vruchtbaar maakt voor het hedendaags gesprek. Als ik me niet vergis heeft Neven met dit boek zich juist willen verzetten tegen zulke gangbare indrukken rondom Barth, waarvan ik hierboven enkele noemde. Positiever en breder, hij heeft in dit boek uiting willen geven aan de manier waarop men aan dogmatiek kan doen.

De titel van het boek luidt eenvoudig en heel formeel: Barth lezen. Toch is ze veelzeggend. Aan de orde is de vraag hoe Barth gelezen dient te worden, wat een latere generatie met deze teksten kan. Het boek is vrucht van een jarenlange omgang met teksten van Karl Barth. Van die lectuur en omgang vinden we hier het resultaat. Neven toont zich een ervaren en eigenzinnig lezer. Hij veronderstelt bij zijn lezers veel. Eigenlijk dient men van Noordmans iets te weten en hetzelfde geldt van postmoderne filosofie. Dat zijn al werelden op zich. Voor beginnende studenten is dat vermoed ik teveel en zelfs voor ervaren lezers blijft het lang niet altijd eenvoudig om te achterhalen wat wordt bedoeld, zeker omdat Neven lang niet alles expliciet maakt en in de annotatie zich buitengewoon heeft beperkt. Het boek heeft zijn eigen bedoeling en betekenis: Het is een commentaar op en gesprek over belangrijke thema’s uit de theologie van Karl Barth en dat op hoog niveau.

Dat het lezen van Barth niet plaatsvindt op grond van theologie-historische belangstelling, maar de hedendaagse praktijk van christelijk geloof wil dienen, wordt duidelijk aan de ondertitel: Naar een dialogische dogmatiek. Nu kan deze ondertitel voor enige bevreemding zorgen. Waren vroegere dogmatische ontwerpen dan niet dialogisch? Vormden die een volstrekte monoloog of gaven deze niet meer dan uitwerking van een alomvattend idee? Men hoeft niet veel kennis van de klassieke dogmatiek te hebben om te weten dat volgens een invloedrijke opvatting dogmatiek een bij uitstek praktische wetenschap was, die poogde om de communicatie van God met de mens en de mens met God in het oog te vatten. Met andere woorden, dialoog is niet iets dat vreemd is aan het zelfverstaan van de dogmatiek. En toch wordt het gaandeweg in deze monografie duidelijk hoe Neven zijn ondertitel bedoelt. De dialoog en communicatie worden in dit boek als voor de dogmatiek centraal onderwerp gethematiseerd. Sterker nog, Neven leest Barth als een denker die steeds uit was op dialoog. Hij ziet in Barths theologie een tekst die erom vraagt voortdurend geherinterpreteerd te worden. De spits is sterk gericht op de hedendaagse ervaring. Daarin komt naar voren wat Neven zelf als taak en mogelijkheid van de dogmatiek voor ogen staat. In zijn eigen woorden: “Ik wil een stap doen uit de gesloten dogmatiek naar een dogmatiek die vanuit God drie-enig het open gesprek aangaat met de mens in zijn context, met de cultuur en haar fundamentele ervaringsdimensie.” (12). In die omschrijving zit vermoed ik overigens ook een verschil van Neven met Barth. Bij Barth was het gesprek met die cultuur implicieter. Ze is nooit afwezig geweest, maar bleef om theologische redenen ingebed in een strikt theologische en christologisch omgeving. Neven legt het zwaartepunt bij de pneumatologie, de Geest die in het heden communiceert en tot licht brengt. Het gesprek met de cultuur is bij hem directer.

Van die theologische aandacht voor taal en communicatie getuigen de titels van de delen van het boek. Het boek is verdeeld in drie delen en negen hoofdstukken. Ik noem de titel van het eerste deel: De taal van het geloof in de theologie van Karl Barth. Over het communicatieve gehalte van de geloofstaal. Deze deeltitel wijst al op de belangstelling voor taal en communicatie. In het tweede deel wordt dit uitgewerkt onder de titel Tekst en context.

Voorbeelden van contextuele lezing.

Onder deze noemer maakt de auteur duidelijk hoezeer Barth bezig is de tekst (Jezus Messias, getuigenis van de Schrift) opnieuw in verbinding te brengen met verschillende contexten (moderne werkelijkheidsbeleving/schepping, natuurlijke theologie/katholieke theologie, bevrijdingstheologie). In het derde deel ontwikkelt Neven zijn zoektocht naar het dialogische en eigene van christelijke theologie aan de hand van enkele belangrijke onderwerpen in Barths werk, namelijk de visie op kwaad en lijden, de kerk en de ethiek.

Neven toont zich in heel zijn boek sterk betrokken bij en misschien moet men zelfs zeggen beklemd door het postmoderne besef van ontoereikendheid van begrippen en taal. Dat begrippen, taal en beelden kunnen begrenzen en beklemmen tekent het bewustzijn. Dit besef van ontoereikendheid geldt overigens de gehele werkelijkheid. In Nevens lezing wordt het eschatologische moment bij Barth dan ook sterk naar voren gehaald. Ergens in zijn boek maakt hij met sympathie melding van Barths gevoeligheid voor wat in het project van de moderniteit onvervuld gebleven is. Die gevoeligheid geldt ook voor hem zelf. De moderniteit heeft zich de humanisering van het menselijk leven ten doel gesteld. Ze poogde door middel van de menselijke rede haar doel te bereiken en hoopte met taal en begrip de dingen van het bestaan doorzichtig te kunnen maken. In de postmoderniteit is men echter gestuit op de grenzen van het begrip en de taal. En de onderlinge menselijkheid, het humanum lijkt een doel dat aan gene zijde van het menselijk vermogen ligt. Als ik het wel heb, beweegt Neven zich met zijn lezing van Barth op dit veld en wil hij juist deze ervaringsdimensie van onze cultuur theologisch ruimte verschaffen. Maar het besef van tekort en ontoereikendheid is niet de enige determinant. In de postmoderniteit vindt het inzicht in de begrenzing van taal en begrip zijn tegenhanger in een geweldige aandacht voor communicatie en dialoog. Neven thematiseert dit op theologisch terrein. Barths theologie wordt erop gesondeerd, hoe in zijn denken woord, begrip en beeld zodanig vloeiend worden, losraken uit hun fixaties en ten dienste komen aan de dialoog van God en mens.

Dogmatisch vertaald beweegt Neven zich op het terrein van de leer van de Geest. perse malen in zijn boek maakt hij expliciet melding van het belang van een leer van de Geest, omdat de Geest juit de brug vormt tussen God en de mens. Zijn aandacht wordt getrokken door die plaatsen bij Barth waar de Heilige Geest beschreven wordt als de kracht van de overgang. Hij bekritiseert het in Barth dat deze de indruk maakt dat de geschiedenis van Jezus Christus een in zichzelf afgesloten geheel is waar de geschiedenis tot haar zin en voltooiing is gekomen. Hij sluit hierin aan bij de kritiek van Mofokeng, die van oordeel is dat Barth in zijn beklemtoning van het perfectum van Christus’geschiedenis naar ‘de zijnen’ afgesloten lijkt te zijn. Een belangrijke draad in de kritische Barth-lezing die Neven geeft is dat hij zelf juist alle gewicht wil leggen op die beweging waarin de Geest ons betrekt bij die geschiedenis van Jezus. De Geest is het licht dat ons in de ogen valt, een bevrijding die ons bekwaam maakt om met bevrijding om te gaan. De Geest zorgt ervoor dat mensen zelf tot subject van hun geschiedenis worden. Dan valt het eeuwige in het tijdelijke en wordt het tijdelijk in de eeuwigheid verheven. (92). De kern van Barth, zo schrijft Neven, is niet het christologische, maar “de overgang of doorbraak van het novum dat in Jezus Christus doorbreekt” (93). Elders schrijft hij dat de Geest daar werkt waar de liefde van God voor de mens door de mens hernomen wordt in liefde voor God en de medemens. Twee bewegingen, van God uit en van de mens uit, vallen op dat moment samen en dekken elkaar (11). Op zulke momenten blijkt theologie een vrolijke wetenschap te zijn, die leeft van het onverwachte, van een gave, een doorbraak. Neven komt dat eigene, dat bevrijdende en vrolijke op het spoor via kleine bijwoorden: Graag, gerne. Ik vond dat tot de mooiste stukken behoren. Leven onder de belichting van die doorbraak maakt ogenschijnlijk maar een klein verschil. Maar juist dat kleine verschil is het nou net. Ze houdt de wereld open en maakt dat we kunnen liefhebben.

Ik kan mij aandacht voor de pneumatologische spits van Barths christologie goed voorstellen, maar heb op dit punt ook een vraag. Hoe kan op de lijn van Nevens herinterpretatie voorkomen worden dat de christologie in de pneumatologie wordt opgezogen? Behoudt bij hem de christologie nog voldoende kritische eigenheid ten opzichte van de pneumatologie en ten opzichte van de aandacht voor de huidige ervaringsdimensie?

Barth heeft zijn christologie niet zonder reden tot centrum gemaakt, omdat hier het kriterium gevonden wordt voor de doorbraak, voor het novum. Barth had juist ook ervaring met een theologie waarin met beroep op de Geest de eigen ervaring tegenover de geschiedenis van Jezus Christus een eigen gewicht ging vormen met inhoudelijke gevolgen. In dit verband is het van belang om theologisch zicht te krijgen op de verhouding van ‘Jezus Christus en de zijnen’. Het valt mij op dat Neven spreekt van de gelijkwaardigheid van tekst en context. Jezus Messias is tekst en de zijnen zijn context. ‘Ïn de theologie zijn tekst en context, zijn Jezus en de zijnen principieel gelijkwaardig’, zo schrijft hij in zijn terugblik (139). Mijn vraag is allereerst of het voldoende recht doet aan Barth om Jezus Christus te kwalificeren als tekst. Jezus Christus is bij Barth zijn eigen geschiedenis, Jezus Christus brengt zich steeds weer ter sprake, maar rechtvaardigt dit het taalkundige begrip tekst? Komt in de kwalificatie van tekst en context voldoende uit dat Jezus Christus bij Barth primair de levende persoon is, die zichzelf in het heden ter sprake brengt en blijft brengen in het leven van de zijnen? Vervolgens, de kritiek van Neven op Barth is dat de eigen subjectiviteit van de mens, de eigen (lijdens)geschiedenis theologisch te kort komt. Daarvoor keert keert hij Barth tegen Barth. Hij vindt in Barths denken de Geest beschreven als “de kracht, waarvan het schepsel leeft en waaraan het zijn subjectiviteit te danken heeft.” Bij Neven wordt deze pneumatologische spits zo gewend dat ze kritisch ingebracht wordt tegen Barths eigen omgang met bijbel en openbaring: “Welnu, juist de nadruk op het subject-zijn van het schepsel in de kracht van de Geest staat in onophefbare spanning met de wijze waarop Barth dit door God geschapen zijn vervolgens gaat definiëren” (66). Neven wijst in de context van dit citaat op de welbekende kritiek op Barths afleiding van de geslachtelijke differentie tussen man en vrouw uit het onderscheid van Schepper en schepsel. Barth haalt op bepaalde momenten “anti-emancipatoire theologie” binnen (57). Natuurlijk heeft Neven gelijk. Het valt moeilijk te ontkennen dat Barth cultureelbepaalde elementen in zijn theologie binnenhaalt. De vraag die theologisch m.i. voor het hedendaags gesprek interessanter is, is hoe omgekeerd vermeden kan worden dat de nadruk op doorbraak van de Geest in het heden, waaraan het schepsel zijn subject zijn te danken heeft, wordt opgeladen met andere vanzelfsprekendheden, namelijk die van onze eigen cultuur. De vraag of een theologie emanicipatoir is of niet lijkt me te open en te weinig kritisch. De vraag is niet of we gegevenheden zoals sexuele differentie een plek geven in onze theologie, maar welke plek. Onze context kan gemakkelijk de tekst overweldigen. Hebben we het niet nodig dat de christologie, de persoon van de levende Heer, een eigen gewicht behoudt ten opzichte van wat zich in mijn heden voordoet? Dat houdt het spel gaande.            

C. van der Kooi

Naar aanleiding van Gerrit Neven, Barth lezen. Naar een dialogische dogmatiek, Boekcentrum, Zoetermeer, 2003, 156 pag. Prijs: 22,50 euro.

(uit: In de Waagschaal 2004, 33e jaargang nr. 1)