Sunt certi denique fines

logo-idW-oud

SUNT CERTI DENIQUE FINES

Op 25 november 1940 hield prof. dr Victor Jacob Koningsberger (1895 – 1966) in Utrecht een felle rede. Daarin protesteerde hij tegen de uitsluiting van joodse hoogleraren.

Slechts weinigen weten dat hij daarmee de éérste Nederlandse hoogleraar was die protest aantekende (1), vóór prof. Cleveringa dat in Leiden deed. Nog minder bekend is dat ook op andere universiteiten tegen deze maatregel werd geprotesteerd.

Eind november 1940 kregen de Nederlandse universiteiten en hogescholen (van het departement van Onderwijs…) te horen, dat op last van de Duitse bezetter de joodse hoogleraren (,-lectoren en -assistenten) van hun functie dienden te worden ontheven. Deze maatregel “hing” al een tijdje “in de lucht”: eind oktober hadden alle universitaire ambtenaren een afstammingsverklaring (“niet-jood”verklaring) moeten invullen en ondertekenen.

Gelet op de dreigende situatie was kort daarvóór een interacademiaal overleg in het leven geroepen, het College van Interacademiaal Overleg (CIO). Daarin waren alle Nederlandse universiteiten en hogescholen vertegenwoordigd.

Meteen na het bekend worden van het bevel tot schorsing van de joodse docenten, kwam het CIO (op zaterdag 23 november) bijeen (2). Daarbij werd afgesproken dat de hoogleraren tijdens hun eerstvolgende college protest zouden aantekenen tegen de ontheffing van hun joodse collegae. Verder werd afgesproken de studenten tot kalmte te manen. Dit ter voorkoming van demonstraties of stakingen, en van tegenmaatregelen als de Duitsers in 1939 te Praag tegen soortgelijke acties hadden ondernomen (3).

Op maandagmorgen 25 november hield prof. dr V.J. Koningsberger, hoogleraar plantkunde te Utrecht, een -vlammende- protestrede. Hij was daarmee de eerste hoogleraar die protesteerde tegen de door de Duitsers geïndiceerde maatregel. Hij zei o.m. het volgende:

“ Mijn geweten gebiedt mij hier met diepe smart en teleurstelling te gedenken de ontheffing uit de uitoefening van hun ambt van een aantal Nederlandsche collega’s uitsluitend om redenen van afkomst en geloof. Terwijl mijn grote sympathie naar hen uitgaat, voel ik dat wij allen deelen in den smaad die hun is aangedaan. Immers: sinds 1579, het jaar waarin in het tegenwoordig Groot-Auditorium onzer Universiteit de Unie van Utrecht werd gesloten, was het steeds het hoogste Nederlandsche ideaal niemand om zijn ras of geloof te vervolgen. Daarom beteekent voor mij deze maatregel een miskenning van het Nederlandsche volkskarakter (…) en beleediging van het Nederlandsche Volk zelf.”

Koningsberger liet (na de staand aangehoorde en met het gezamenlijk zingen van het Wilhelmus afgesloten rede) bij zijn vertrek de tekst op het spreekgestoelte achter, en zei: “Wie mij bij de Duitsers of de NSB wil aangeven, vindt hier de tekst”. Een student maakte zich van het papier meester en scheurde het -ter voorkoming van maatregelen tegen de spreker- in kleine snippers (4).

Lang is gedacht dat de tekst van zijn rede verloren was gegaan. Pas in de 80er jaren vond men een doorslag van de tekst in het archief van de Rector Magnificus (5).

Die week hielden -conform de in het COI gemaakte afspraak- nog vijf andere Utrechtse hoogleraren een toespraak, waarin zij protesteerden tegen de schorsingsmaatregel (6). Hetzelfde gebeurde aan de universiteiten en hogescholen van Amsterdam, Delft, Leiden, Rotterdam en Wageningen. Alleen in Groningen en Nijmegen klonk geen protest (7).

In Leiden hield prof. mr R.P. Cleveringa op dinsdagmorgen 26 november zijn -later beroemd geworden (8)- rede. Daarin sprak hij in emotionele bewoordingen schande over de ontheffing van zijn leermeester prof. mr E.M. Meijers uit diens functie. Uit het voorgaande valt af te leiden dat Cleveringa -anders dan door velen gedacht- geenszins de eerste hoogleraar was die protesteerde, en evenmin de enige. Ook het verhaal als zou alleen in Leiden door studenten tegen de schorsingsmaatregel zijn gestaakt, is onjuist: dat gebeurde ook in Delft, en bovendien enige dagen eerder dan in Leiden! (9)

Terug naar Koningsberger in Utrecht. Deze liet het niet bij één protestrede: in februari 1941 verhief hij -als een der weinigen- opnieuw publiekelijk zijn stem tegen de verwijdering van de joodse studenten (10). Achter de schermen was hij toen al lang actief als één van de leden van ‘Dubbel Zeven’, een in het geheim opererende groep bestaande uit twee hoogleraren van iedere faculteit. Daaruit groeide later het Utrechtse hooglerarenverzet.

Victor Jacob moest voor zijn daden boeten: mei 1941 legde de bezetter hem (en enkele anderen) een boete op van 5.000,- gulden (toen de prijs van een gemiddeld huis), als represaillemaatregel voor bij een Duitser ingegooide ruiten. In juli 1942 werd Koningsberger opgepakt en als gijzelaar geïnterneerd, eerst in het kamp te Haaren, later in ‘Beekvliet’ te St. Michielsgestel. Daar was hij een van de leidende figuren bij ‘De Volksuniversiteit”, en als spreker actief voor biologische en theologische Kringen (11). Pas eind december 1943 werd hij vrijgelaten.

Terug in Utrecht pakte hij zijn verzetswerk weer op, hielp geallieerde oorlogsvliegers (12) en bood huisvesting aan ondergedoken studenten. Hij overleefde de oorlog, en was in de periode 1952 – 1953 Rector Magnificus van de Utrechtse universiteit.

Op 4 mei van dit jaar maakte de voorzitter van de Raad van Bestuur van deze universiteit bekend, dat besloten was tot instelling van een leerstoel vernoemd naar prof. dr V.J. Koningsberger. De leerstoel zal telkens voor een periode van vijf jaar worden toegekend aan een gewone of buitengewone hoogleraar, die onderzoek doet naar en onderwijs geeft op de terreinen ‘vrede, vrijheid en rechtstaat’.

Een -late- hommage aan de man die zich gedurende zijn hele leven op voorbeeldige wijze heeft gehouden aan de titel van zijn inaugurale rede (1934): ‘Sunt certi denique fines’.

V.J.Ms. Koningsberger

——————
1. Sander van Walsem, ‘Ook al voelt men zich gewond. De Utrechtse universiteit tijdens de Duitse bezetting 1940-1945’, Utrecht 1995, p. 31.
2. Sander van Walsem, ‘Ook al voelt men zich gewond’, passim, p. 30.
3. In Praag hadden studentendemonstraties ertoe geleid dat alle instellingen van hoger onderwijs gesloten waren, negen studenten door de Duitsers doodgeschoten waren, en meer dan duizend naar concentratiekampen waren overgebracht. L. de Jong, ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’, deel 4, tweede helft, Den Haag 1972, p. 734.
4. T. Spaans-van der Bijl, ‘Utrecht in verzet 1940-1945’, Utrecht 1995, p.134.
5. Universiteitsmuseum Utrecht, archief Kruyt II, bijlage F.
6. Sander van Walsem, ‘Ook al voelt men zich gewond’, passim, p. 31.
7. L. de Jong, ‘Het Koninkrijk der Nederlanden’, passim, p. 745.
8. Veel heeft aan deze bekendheid bijgedragen dat studenten diezelfde nacht de tekst van de rede van Cleveringa vermenigvuldigden en breed verspreidden. L. de Jong, ‘Het Koninkrijk der Nederlanden’, passim, p. 746. De herinnering aan deze gebeurtenis wordt levend gehouden door de jaarlijkse rede van de bijzonder hoogleraar op de Cleveringa-leerstoel, alsmede door de herdenkingen die Leidse alumni jaarlijks overal in den lande houden. In de loop van de tijd vormde zich zo een “Leidse mythe”.
9. L. de Jong, ‘Het Koninkrijk der Nederlanden’, passim, p. 735.
10. Sander van Walsem, ’Ook al voelt men zich gewond’, passim, p. 68/69.
11. Saskia Jansens e.a., ‘Een ruwe hand in het water. De gijzelaarskampen Sint-Michielsgestel en Haaren’, 1993, p. 78 en 112.
12. Bob van der Stok, ‘Oorlogsvlieger van Oranje’, Bussum 1980, p.135/136.