De brief aan de synode – Over het gesprek met de Islam

logo-idW-oud

 

DE BRIEF AAN DE SYNODE – Over het gesprek met de Islam

Zoals bekend hebben zich enige tijd geleden meer dan honderd gezaghebbende moslims tot de christelijke wereld gewend met het document ‘A common Word’, waarin zij pleiten voor een onderlinge dialoog en toenadering vanuit de ‘common ground’ waarop moslims en christenen staan. Ook In de Waagschaal heeft zich in de discussie over deze open brief gemengd (38/6, 8 en 10). De synode van de Protestantse Kerk in Nederland had eerder al besloten een nota op te stellen over de Islam voor zijn vergadering van april 2010. Bij de voorbereiding daarvan is onze redacteur Wessel ten Boom gevraagd om een ‘visie op de Islam vanuit barthiaans perspectief’ (afgedrukt in IdW 38/10). Maar ook anderen hebben niet stilgezeten. Hebe Kohlbrugge, Hans Kronenburg, Henk Stolk en Piet van Veldhuizen hebben een Brief opgesteld voor de synode, en deze ter ondersteuning onder vele verwanten laten rondgaan. Zij drukken hierin de synode op het hart om in het gesprek met de Islam het eigene van de kerk niet te verzwijgen – wat bijvoorbeeld in overeenstemming met de teneur van A common Word zou zijn –, maar het gesprek over God en ons heil juist op grond van de wederzijdse erkenning van onze verschillen te zoeken. Zo een 75 aangeschrevenen hebben hun naam onder deze brief gezet. Inmiddels is hij aan de synode verzonden, in de vurige hoop dat de hierin verwoorde opvattingen worden meegewogen in de nota. Of moeten we zeggen: in het vertrouwen? In het kader van het nodige ‘kerkbrede gesprek’ met de Islam, dat trouwens nog maar net begonnen lijkt, drukken wij de brief hier in zijn geheel af (red.).

De PKN en het gesprek met de Islam

De synode van onze kerk ontving, evenals kerkleiders overal ter wereld, een open brief van een groot aantal vooraanstaande moslims uit verschillende landen. Deze Open Brief – A common word – is door de Wereldraad van Kerken toegestuurd aan de lidkerken. Het ligt in de rede dat onze kerk een inhoudelijke reactie zal doen toekomen aan de Wereldraad. De synode had echter al in een eerder stadium aan het Moderamen opdracht gegeven een nota voor te bereiden met het oog op de relatie tot de Islam in de eigen Nederlandse context. Het Gemeenschappelijk Woord van de zijde van leidinggevende moslims zal in dit bezinningsproces ongetwijfeld eveneens een rol spelen.

Kennis genomen hebbend van de inhoud van Een Gemeenschappelijk Woord, voelen wij ons geroepen om enkele gezichtspunten onder de aandacht van de kerk te brengen. Wij verzoeken het moderamen onze notitie te beschouwen als een bijdrage aan het gesprek in onze kerk. Wij hopen dat onze kerk in de dialoog met de Islam en in het oecumenisch gesprek helder en ter zake zal spreken.

De brief van deze 138 moslims wil bijdragen aan een betere verstandhouding tussen moslims en christenen, en stelt dat de basis hiervoor reeds gegeven is in datgene wat beide religies gemeenschappelijk hebben, onze common ground.

Wij erkennen de dringende noodzaak om te komen tot een onderlinge verstandhouding die vrij is van haat en geweld. Wij onderschrijven van harte de wens om elkaar over de religieuze grenzen heen te bejegenen met respect en welwillendheid. Wij vinden het van het grootste belang, dat moslims en christenen overal ter wereld oprecht met elkaar in gesprek treden.

Op drie punten hebben wij echter ingrijpende vragen bij Een Gemeenschappelijk Woord. In het belang van een vruchtbare en eerlijke dialoog spreken wij de dringende wens uit, dat onze kerk deze vragen in haar reactie verdisconteert. We zouden de eerste vraag een praktische vraag kunnen noemen, de tweede een procedurele en de derde een principieel-inhoudelijke, maar ze zijn naar onze overtuiging niet los van elkaar te zien.

1. De praktische vraag is, welke concrete stappen er in de islamitische wereld worden genomen om het recht op daadwerkelijke godsdienstvrijheid te garanderen voor christenen en andere niet-moslims die in islamitische landen leven. Met name is ook de vraag welke bescherming er in islamitische samenlevingen wordt geboden aan mensen die vanuit de islam overgaan tot een andere godsdienst.

Moslims in landen met een christelijke traditie kunnen hun geloof in het openbaar belijden, en mensen die moslim worden terwijl ze eerder christen waren, worden niet vervolgd. Voor een gelijkwaardig gesprek tussen beide wereldreligies is het noodzakelijk, dat beide daadwerkelijk de ruimte scheppen en verdedigen waarin mensen hun vrije geloofsbeslissing kunnen nemen.

Zolang in de landen van tal van ondertekenaars van Een Gemeenschappelijk Woord mensen worden vervolgd omdat ze publiekelijk getuigen van hun christelijk geloof of omdat ze vanuit de islam tot de christelijke kerk toetreden, is een oproep aan ons adres tot wederzijdse welwillendheid niet volledig geloofwaardig.

2. De procedurele vraag is, waar in het gesprek tussen christenen en moslims het jodendom in beeld komt. Alleen al om godsdiensthistorische redenen zou het merkwaardig zijn als christenen en moslims zouden zoeken naar een common ground zonder terug te grijpen op de Israëlitische traditie. Daar immers liggen de vroegste bronnen van onze beide geloofstradities, en datgene wat wij volgens ‘Gemeenschappelijk Woord’ als gezamenlijk vertrekpunt hebben, kan niet anders zijn dan de erfenis van het bijbelse Israël.

De relatie met Israël en het jodendom is een pijnlijke, complicerende factor, vanwege de huidige politieke situatie in het Midden-Oosten (en vanwege de rol die de christelijke wereld heeft gespeeld in het ontstaan van die situatie). Maar juist omdat deze situatie onze volle aandacht en toewijding verdient, mogen christenen en moslims niet in onderling gesprek van hun Israëlitische en joodse wortels weglopen.

3. De principieel-inhoudelijke vraag is, of datgene wat Een Gemeenschappelijk Woord als onze voorgegeven common ground specificeert, werkelijk een gemeenschappelijke basis voor moslims en christenen (en joden) is. Kort gezegd noemt de open brief als gemeenschappelijk vertrekpunt de belijdenis van God/Allah als de Éne (die geen medegenoot heeft), en de plicht om God en de naaste lief te hebben.

Het is ons nu niet begonnen om theologische haarkloverijen, of om een steekspel waarbij bijbelteksten en koranteksten tegenover elkaar in stelling worden gebracht. Het gaat ons om de vraag, of we onder God/Allah als de Éne wel hetzelfde verstaan.

Juist als God de Éne is, bepaalt ons godsbegrip alles: ons geloven en onze daden, ons zelfbeeld en ons beeld van de medemens, onze ethiek en onze politiek. Het spreekt voor ons niet vanzelf dat de God die ons in Tenach wordt geopenbaard en die ons in Jezus Christus nabijgekomen is, dezelfde is die spreekt in de soera’s van de Koran. Juist daarover zou een intens gesprek tussen joden, moslims en christenen gevoerd moeten worden, zonder al te snel te veronderstellen dat hier sprake is van een gedeelde basis. Het spreken over een common ground werkt hier eerder vertroebelend dan verhelderend.

We benadrukken dat we met deze vaststelling geen verwijdering tussen christenen, joden en moslims bepleiten, integendeel: onze roeping is, elkaar in vrede en vriendschap te beluisteren en te bevragen, elk getuigend van datgene wat ons in onze traditie is geschonken. Bij de derde vraag noteren we nog enkele aandachtspunten die zijn ingegeven door de tekst van Een Gemeenschappelijk Woord.

De status van de Bijbel en de Koran

Willen we als joden, christenen en moslims samen zoeken naar een common ground, dan is wel vereist dat we op een gelijkwaardige wijze integer omgaan met elkanders openbaringsbronnen. Zolang moslims staande houden dat joden en christenen zich op gecorrumpeerde bronnen beroepen, terwijl zij van ons eisen dat wij de onaantastbaarheid van de heilige Koran erkennen, kan van een gelijkwaardig gesprek geen sprake zijn.

De christelijke traditie kent, deels in verbondenheid met de joodse traditie, een lange geschiedenis van bijbels-theologische reflectie en van kritische exegese, waarin (behoudens in stromingen die op een moderne manier ’ behoudend’ zijn) gevoeligheid voor de menselijke en kwetsbare aspecten van de bijbelse overlevering gepaard gaat met openheid voor de manier waarop God in die overlevering tot spreken komt. Liever dan van hen te vragen om ook voor de Koran het historisch-theologisch onderzoek en de tekstgeschiedenis te laten meespreken, willen wij aanbevelen om het gesprek tussen moslims, christenen en joden over de verschillende opvattingen van het omgaan met onze wederzijdse openbaringsbronnen nadrukkelijk op de agenda te zetten. Alleen dan nemen we de moslims serieus als gesprekspartners.

De God van Israël

Wij geloven niet in een God in het algemeen, maar in de Ene zoals Hij openbaar geworden is in de weg die Hij met het volk Israël is gegaan, en zoals Hij ons nabij gekomen is in de jood Jezus Christus. Die bijzondere weg en die bijzondere gestalte kwalificeren alles wat wij over God belijden. De ervaring met de Ene die niet de machtigen maar de zwakken kiest, die zijn volgelingen niet in hun heldendom bevestigt maar tot grensverleggende gerechtigheid roept, en die telkens de kaders van elke vanzelfsprekende godsdienstigheid doorbreekt, weerspreekt alle natuurlijke religiositeit. Deze ervaring heeft de bijbelse auteurs gebracht tot een anti-heroïsch besef van kwetsbaar en dankbaar menszijn, met humor en milde zelfspot.

We geven onmiddellijk toe dat deze eigenschappen in de geschiedenis van het christendom (en het jodendom) telkens weer ten onder gaan als ons geloof ondergeschikt wordt gemaakt aan collectieve macht en individuele zelfhandhaving. Maar van groot belang is het om te zien dat deze eigenschappen niet zomaar deugden zijn, maar ten nauwste samenhangen met het begrip van hoe de Ene ‘God’ is.

De weg van Jezus Christus

In het verlengde van dit Godsbegrip ligt de christelijke belijdenis, dat God zich heeft geopenbaard in de weg die Jezus gegaan is door leven, lijden en dood heen. Juist in de keuze van Jezus om zich met Gods liefde en waarheid kwetsbaar uit te leveren aan de mensen en krachten om hem heen, herkennen wij de radicale keuze van de Ene om de God van feilbare en kwetsbare mensen te zijn.

Juist in het kruislijden van Jezus, teken van zegenende weerloosheid, is Jezus voor ons de openbaring van Gods diepste wezen. Dat het voor islamitisch besef onbestaanbaar is dat de Almachtige zich weerloos maakt en dat de Ene de vloek op zich neemt, geeft aan hoe diametraal verschillend wij de grootheid van God zien. Waar het wordt uitgesloten dat Gods messias lijdt en sterft om het diepste lot van de mensheid te delen, verdampt de common ground van een gemeenschappelijk godsbesef.

Dat maakt het des te nodiger dat we intens met elkaar over God in gesprek zijn, maar laat dan helder zijn dat we niet ‘eigenlijk in hetzelfde geloven’, want dat is niet het geval.

De éne God

In de bijbelse traditie is de belijdenis van de éne God geen uitspraak over het al of niet bestaan van andere goden, en ook geen uitspraak over het alleen-zijn van God. Het is een uitspraak over de onverdeelde toewijding van God aan de mensen met wie Hij een weg gaat, en over de onverdeelde toewijding van die mensen aan de Ene. Wij zijn niet overgeleverd aan de grillen van een kosmische godenstrijd waarin we diverse krachten te vriend moeten houden; en we hoeven niet te vrezen dat we uit de aandacht van de Ene vallen. De eenheid van God functioneert in het bijbelse denken altijd in relatie tot zijn verbond met mensen: voor degenen met wie Hij zich verbindt, is Hij er helemaal, in onverdeelde aandacht en trouw, en zonder dubbele agenda.

Wij hebben de indruk, dat de islamitische belijdenis van Gods eenheid in tal van Koran-teksten een polemische strekking heeft die gericht is tegen de christelijke leer van Gods drie-eenheid. Ook in A Common Ground wordt de belijdenis aangehaald dat Allah geen ‘medegenoot’ heeft. In combinatie met de overtuiging dat Allah geen lijden kent en oneindig verheven is boven ons lot, schept deze opvatting van Gods een-zijn een volstrekt ander godsbesef en godsgeloof.

Liever dan het een-zijn van God op voorhand als gemeenschappelijk vertrekpunt te aanvaarden, willen wij aanbevelen om het gesprek tussen moslims, christenen en joden over de verschillende opvattingen van Gods eenheid nadrukkelijk op de agenda te zetten. Waar de islamitische uitspraken over Gods eenheid een tegen het christendom gerichte polemische pointe hebben, is het voor een eerlijk gesprek van belang dat dit van meet af aan helder is.

De kwetsbare mens

Het joodse en christelijke Godsbesef geeft mensen de moed om kwetsbaar te zijn, om de fragiliteit van hun lichaam en leven te aanvaarden, en om zonder zelfhaat hun feilbaarheid te erkennen. Het bijbelse getuigenis over de Ene en het evangelie van Jezus Christus geven tegenwicht aan heroïek en mannelijke eer (machismo). Volharding in weerloze liefde wordt in de Bijbel hoger aangeslagen dan kracht en macht. Het is de weg die Jezus ging en waarvan de validiteit door de dood heen is bevestigd in de opstanding.

In de christelijke wereld delven deze waarden telkens weer het onderspit tegen de ‘wereldse’ waarden van eer, macht en rijkdom; maar vanuit de Bijbel en de traditie klinkt dan telkens weer het getuigenis dat ons tot omkeer roept. Wij benadrukken hier nog eens dat deze waarden rechtstreeks voortvloeien uit het bijbelse Godsbegrip, en dus alles te maken hebben met de manier waarop wij in de éne God geloven.

In het gesprek met moslims zouden wij met klem de vraag willen stellen, hoe de roeping om in alle kwetsbaarheid drager van Gods liefde te zijn, in het islamitische geloof is verankerd. Onze indruk is dat de islam, ook vanuit haar bronnen, in sterke mate de waarden van kracht, macht en mannelijke eer koestert. Vanuit het Godsbegrip lijkt in de islam onkwetsbaarheid een hogere waarde dan kwetsbaarheid, en (mannelijke) kracht een hogere waarde dan weerloze liefde. Dat heeft ook voor de ethiek en de politiek grote gevolgen.

Vrede

Wij zoeken allen naar vrede. Dat is één van de belangrijke motieven om het gesprek tussen de religies te voeren. Te vaak is religieuze identiteit een bron van geweld en haat, terwijl joden, christenen en moslims er van overtuigd zijn dat hun geloof een vredeskracht zou moeten en kunnen zijn.

Maar ook vrede is een begrip dat nauw samenhangt met onze visie op God, mens en wereld, en dus met ons Godsbegrip. Wij bevelen aan om in het interreligieuze gesprek het verlangen naar vrede niet zonder meer als gezamenlijk vertrekpunt voor lief te nemen, maar om van meet af aan te verhelderen wat we onder vrede verstaan. Met name zal de vraag moeten zijn, hoe vrede zich verhoudt tot vrijheid, en hoe de menselijke vrijheid zich verhoudt tot de heerschappij van de Ene. Wil een gezamenlijk streven naar vrede van moslims, joden en christenen maatschappelijk en politiek relevant zijn, dan moet helder zijn, welke religieuze en maatschappelijke agenda’s wij met het begrip vrede verbinden. De ervaringen van christelijke kerken in islamitische samenlevingen, en het vrijwel ontbreken van gelovig-islamitische tegenstemmen die het opnemen voor geloofsvrijheid voor andersgelovigen, geven ons niet het goede gevoel dat we als moslims en christenen leven vanuit één visioen van vrede.

Alles wat wij hier te berde brengen, zou kunnen worden beluisterd als een reeks argumenten tégen de interreligieuze dialoog. Het zou kunnen worden gelezen als een uiting van christelijke argwaan tegen de islam. Maar zo is het niet bedoeld. Wij zijn diep overtuigd van de bevrijdende kracht van het christelijk geloof hoe vaak die kracht ook door menselijk kwaad in zijn tegendeel is verkeerd. Wij nemen aan dat moslims diep overtuigd zijn van de kracht en waarde van het islamitische geloof. Het is van groot belang dat we elkaar vanuit die overtuigingen nauwkeurig en met warme belangstelling beluisteren, en dat we oefenen in goed nabuurschap en onderlinge dienstvaardigheid.

Wij menen dat het voor een oprecht gesprek van belang is, de verschillen helder te maken, ook als ze schuilgaan achter schijnbare overeenkomsten. Het verhullen van verschillen leidt tot verborgen agenda’s en ijdel vlagvertoon, en ondermijnt het wederzijds respect. Op den duur leidt het er ook toe dat we de voeling verliezen met het bijzondere dat ons in onze eigen traditie is geschonken.

Het is niet aan ons, een eindoordeel te vellen over de waarheid en waarde van de islam. Het is aan ons, om te getuigen van de liefde van God die wij in Jezus Christus hebben leren kennen. Daarbij is er alle ruimte om aandachtig te beluisteren wat onze islamitische medemensen draagt en beweegt, en om te zoeken naar een waardige en heilzame manier om samen de wereld te bewonen.

Utrecht, 25 juli 2009

Dr. Hebe Kohlbrugge, Utrecht
Dr. Piet van Veldhuizen, Hendrik-Ido-Ambacht
Dr. Hans Kronenburg, Zeist
Henk Stolk, Utrecht