De God van de Islam (Luk. 17: 18)
DE GOD VAN DE ISLAM
Waren er dan geen anderen om terug te keren en God de eer te geven dan deze vreemdeling? (Lukas 17:18)
God de eer geven? Door een Samaritaan? Vereren de Samaritanen God? Zij zijn toch een ketterse secte? Heeft Lukas hier in zijn formulering misschien even niet goed opgepast?
De tien melaatse Samaritanen, die door Jezus genezen waren, moesten zich naar Jezus’ opdracht voor een reinheidsverklaring tot de priesters (welke?) wenden. Slechts één keert terug om Jezus te danken. En dan volgt onze tekst.
De Samaritaanse godsdienst was geen ‘richting’ binnen het Jodendom, maar werd beschouwd als een schisma, een heresie. De Samaritanen, die als kleine groep voortbestaan tot op de huidige dag, beschouwden de Gerizim als de plek, waar Abrahams offer plaatsvond, de berg Moria. Zij verwachtten ook de Messias, geen zoon van David, maar van Mozes. Zij erkenden alleen de Tora, in een eigen versie. Hun verering was in Joodse ogen afgodisch.
Kan deze tekst iets betekenen in het debat over de Islam? Het is merkwaardig: zowel Samaritanisme als Islam zijn aftakkingen van wat men wel noemt ‘de Abrahamitische traditie’, de ene in de Oudheid, de andere in de contekst van het zich uitbreidende christendom. Deze stelling van een historische eenheid (boom en takken) pakt, als zij wordt gehanteerd, vaak nogal onnozel uit; zij veegt meestal de karakteristieke verschilmomenten van de drie participanten uit en de uitkomst verschilt dan weinig van een natuurlijke religie. Toch blijft het merkwaardig, dat hier op een bepaalde wijze van ‘historie’ sprake is, zoals die in geen enkele andere godsdienst voorkomt.
Daarbij gaat het niet om historie in de algemene zin, doch om heilsgeschiedenis. In die geschiedenis draait alles om de verkiezing van Israël en de beslissende heilsbetekenis van de persoon en het werk van Jezus Christus. De eerste wordt in het Samaritanisme, de tweede in de Islam ontkend. Toch zijn beide met het christelijk geloof verbonden, zij het ook (mogelijkerwijs) als heresie. Kan deze zienswijze ons verder helpen bij de beoordeling van de Islam?
Het was Johannes Damascenus (8e eeuw), vertrouwd met de bonte en verwarrende godsdienstige situatie van het Nabije Oosten in zijn tijd, die de Islam als ketterij behandelde. Wat zouden wij ermee opschieten, als wij onder dit gezichtspunt met de Islam in gesprek gingen?
Om te beginnen zouden wij dan moeten erkennen, dat Allah God is. Dat is nog niet zo eenvoudig, want er zijn aanzienlijke verschillen. Het gevaar is, dat men Godsbeelden gaat vergelijken; men stelt dan overeenkomsten en verschillen vast. De verschillen wegen zwaar: net als de Samaritanen houden de Islamieten er een gecorrigeerde bijbel op na. Daarbij gaat het, zoals wij zeiden, voor de nieuwtestamentische gegevens niet in de eerste plaats om een ander ‘wezen’, maar om een andere ‘historie’: het beslissende heilswerk van Jezus Christus. Het perspectief is daarom anders dan bij een wezensvergelijking: de geloofsbeaming berust op de keuze, of men wel of niet de radicale historische correctie van de Koran (een nieuwe historische openbaring) aanvaardt of niet; de christen verwerpt haar en beschouwt dus de Islam als een ‘valse leer’ omtrent dezelfde God. Maar beiden vereren niet een ‘andere’ God.
Wat helpt dit gezichtspunt in de dialoog tussen christendom en Islam? In ieder geval dit, dat men zonder allerlei slagen om de arm met de Islamiet over God kan spreken. In de discussies over ketterij in het kerkelijk verleden ging men er in het algemeen van uit, dat beide partijen het over God hadden, of het nu om Arianisme, Protestantisme of Unitarisme enz. ging. Deze zienswijze leidt naar mijn opvatting niet tot gezamenlijke ‘vieringen’ (op zichzelf al een omineuze term), maar wel tot een open en betrokken gesprek (zij het ook onder nuchterder en zakelijker condities dan vele ketterveroordelingen uit het verleden). Veel zal er dan op aankomen, dat ook wijzelf op de juiste wijze over God spreken. Dat kunnen niet de nog altijd heersende gemakkelijke identificeringen van God met onze religieuze en maatschappelijke denkbeelden zijn. Het zal over Christus en niet over onszelf moeten gaan. Ik lees in een commentaar op de kort geleden aan de synode toegezonden en in dit blad gepubliceerde brief (IdW 12), dat een vooraanstaand Islamitisch geleerde de hele(!) Kirchliche Dogmatik van Barth had gelezen en daarvan zeer onder de indruk was. Wie weet, is er voor de dialoog toekomst in een ongezouten religiekritiek aan beide zijden. Want nog steeds schijnt men aan beide kanten van alles en nog wat onder God te kunnen verstaan.
H.W. de Knijff