Sprokkelingen van een kerkhistoricus – Utenhoves Credo

logo-idW-oud

 

SPROKKELINGEN VAN EEN KERKHISTORICUS – Utenhoves Credo

Zonder bronnen geen leven, zonder haar bronnen geen historie – het is hier al eerder opgemerkt. Een anekdote kan dit onderstrepen. Ruim 25 jaar geleden haalde ik, fietsend door de Groningse Oosterstraat, mijn collega Albert Mellink in. Ik vertelde hem dat ik bezig was, de recensie te schrijven van het rijkste boek dat ik ooit had doorgewerkt. Vraagt Albert: ,,Is het een bronnenpublicatie?” Nee, dat was het niet. ,,Dan kan het niet echt rijk zijn”, was het antwoord, en zo scheidden onze wegen.

De Utenhoves

Wel had ik nog tijd gehad, de titel te noemen. Geen maand later zag ik mijn collega weer, nu in de universiteitsbibliotheek. Meteen schoot hij op mij af: ,,Je hebt niets teveel gezegd. Een prachtboek”. Geen wonder, het betrof de dissertatie van Johan Decavele, De dageraad van de Reformatie in Vlaanderen (1520-1565), 2 dln., Brussel 1975, waarin voortdurend met volle emmers uit vele bronnen geput wordt. Zo krijgen leden van de beide takken der Gentse familie Utenhove in het register samen 19 vermeldingen, en figureert Jan, de rederijker(?)-psalmdichter, op bijna 50 bladzijden. Het vraagtekentje achter ‘rederijker’ signaleert één van de correcties die Decavele in overgeleverde beelden aanbrengt, overigens zonder enige neiging tot ‘debunking’. Jan Utenhove en al die anderen blijven in hun waarde.

Een bescheiden bron

Dit alles – aanvulling op wat eerder reeds is bijeengesprokkeld – dient als inleiding tot wat met een groot woord een kleine bronnenpublicatie mag heten, Utenhoves vertaling van Luthers Drievuldigheidslied, door hem uitgebreid tot een ‘credo’ (zoals hij het zelf noemt). Die bewerking is nog goed te herkennen aan het derde couplet dat de vaste aanhef van de andere mist. Men legge er vooral Gezang 331 naast!

De tekst is ontleend aan Utenhoves uitgave uit 1561, Hondert Psalmen Davids, aanwezig in de Groningse Universiteitsbibliotheek. Ook W.J. Kooiman, Luther’s Kerklied in de Nederlanden, Amsterdam 1943, 241v., heeft deze uitgave benut. Een op ondergeschikte punten afwijkende versie vindt men in de Enige Gezangen achter de in sommige Zeeuwse (oud-)gereformeerde gemeenten gebruikte berijming van Datheen. Daarin treft men nog altijd het woord ‘gheneren’ in regel 5 aan. Dit betekent ‘voeden’, ‘onderhouden’; wij kennen het nog in ‘neringdoende’.

De Artikels oft hoofdstucken des Gheloofs. Credo in Deum.

WY gheloouen in eenen God alleyn,

Schepper des hemels end der eerden,

Onser aller Vader ghemeyn,

Die ons laett syne kinders werden,

Hy wilt ons altyd gheneeren,

Lyf end siel oock wel bewaren,

All’ ongheual wilt hy weeren,

Gheen leyd sal ons teghenvaren,

Hy sorght end waeckt voor ons, dagh end nacht,

Het staet alles in syner maght.

Wy gheloouen in Christum all ghelyck,

Synen Son’ end onsen Heere,

Erfachtigh in syns Vaders ryck,

Ghelyck God van maght ende eere.

Wt Marien der maeghd sade

Ons een ware mensch gheboren,

Door Gods Gheest, wt louter gnade,

Voor ons door de sond verloren,

Aen t’cruy? ghestoruen, end gheleyt

In’t graf, tot syns doods sekerheyt.

Ten derden dagh’ om onß gherechtigheyt

Vanden dooden is opghestanden,

Door s’Vaders kracht in heerlicheyt,

Verlossend’ ons wt s’vyands banden.

Is ten hemel op verheuen,

Van der eerde in’t openbare.

Sitt Gods rechter hand beneuen,

Voor ons een recht Middelare:

Van-waer hy ten eynde komen sal

Richten leuend’ end dooden all.

Wy gheloouen in den Heylighen Gheest,

God mit den Vader end den Sone,

Die ons troost end maeckt onbevreest,

Ende verciert mit gauen schoone.

All de Christenheyt verheuen,

Tot recht’ eenigheyt begheuen,

Welcker de sond werdt vergheuen.

Dat vleesch sal noch weder leuen.

Nae desen iammer, is bereyd

Ons een leuen in eewigheyt.

Naschrift

Merkwaardig, wellicht zelfs onthullend, is de manier waarop Marnix van St Aldegonde met dit gezongen credo is omgesprongen. In de eerste versie van zijn psalmberijming (1591) nam hij Utenhove zonder meer over. Daarmee niet tevreden verviel hij in dezelfde fout als Utenhove, zijn reeds in omloop zijnde bundel te gaan wijzigen. Zo bood hij in de posthuum verschenen versie (1617) een credo aan met een totaal andere melodie. Nu echter wordt het hoogst interessant, de ,,Sprokkelingen”, IdW 32 (8 XI 2003), 476-478, met de bewerking van Utenhove door J. Revius uit De CL Psalmen Davids: ,,Het Geloove, op een ander wijse”, opnieuw te bekijken. Onwillekeurig komen wij dan (weer) onder de indruk van zijn dienstbare dichterschap.

F.R.J. Knetsch

Aantekeningen. – Door een misverstand is deze aflevering van de ,,Sprokkelingen” niet eerder opgenomen. – Op mijn ontboezeming over ,,Hervormingsdag”, IdW 33 (7 II 2004), 49, ontving ik een uitvoerige reactie van ds. Kikstra uit Den Haag. Deze bevestigde mijn bangste vermoedens… – De eerste twee artikelen over David Martin zijn gepubliceerd in Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis 6 (2003, afl. 2), 45-53; 7 (2004, afl.1), 8-20.