Sprokkelingen van een kerkhistoricus (Revius)

logo-idW-oud

SPROKKELINGEN VAN EEN KERKHISTORICUS

Revius (vervolg; zie IdW Nr.15 van Nieuwe Jaargang 32)

De Acta van de classis Dordrecht bevatten in 1579 een merkwaardig bericht. Op 17 maart noteerde de fungerende scriba Herman Herberts, later bekend geworden als ketter in Gouda maar toen nog predikant te Dordrecht, het volgende: ,,Sint einige ouderlingen [volgen vier namen] in den classe voerschenen ende hebben voermaent van den schoelen op den dorperen (sic), wie nodich die waeren, dat daerumme die dienaeren voer ein tit die souden annemen. Hebben einige dienaers verclaert die oersake waeromme si gien schoel hielden ende dat ettlicke wel begerden an te fangen …”

Kerk en school

Deze notitie is goud waard, ook al is er aanvankelijk weinig van gekomen. Vier vooraanstaande Dortenaars, ouderlingen der gemeente, trekken zich het lot van de plattelandsjeugd aan door op de vergadering van de classis het ontbreken van scholen op de dorpen als een misstand aan te merken en de predikanten (,,dienaers”) op te roepen hier voorlopig zelf iets aan te doen. De broeders leggen uit waarom dit nog niet gebeurd is: door ,,die noit der predicanten”, het gebrek aan een voldoende aantal voorgangers, moeten zij allen twee of drie plaatsen bedienen. Niettemin willen zij wel een begin maken. Trouwens, één van de ouderlingen, Cornelis Jacopsoen, is rentmeester. Als deze nu eens ,,sien best soude duen, waer einige ordinaris renten waeren tot scolen, dat men die soude tot onderhout van den scuelmeisters laten ende so met der tit scolmeister crigen”. De predikanten doen dus een beroep op de expert uit het gezelschap om na te gaan waar reeds vroeger schoolstichting had plaatsgevonden. Hier en daar moet onroerend goed zijn aangewezen waarvan de opbrengst (,,de renten”) bestemd was voor het opzetten en instandhouden van een schooltje, d.w.z. het aanstellen van een schoolmeester.

Beschavingsoffensief

Er bestonden dus al fondsen ten behoeve van het onderwijs, ook ten plattenlande, en uit de studie van R.R. Post, Scholen en onderwijs in Nederland gedurende de Middeleeuwen (Utrecht/Antwerpen 1954), kan men opmaken dat er aan het begin van de zestiende eeuw in onze streken een ware hausse heeft geheerst in het stichten van scholen. De zelfbewust geworden burgerij, aangestoken door de humanistische drang naar verlichting, kennis, waaraan ook de reformatie is ontsprongen, wilde de poort daarheen wijd openzetten. Zij stichtte scholen om zoveel mogelijk kinderen de kunst van lezen deelachtig te maken. De eerste volledige synode op vaderlandse bodem gehouden, Dordrecht, juni 1578, onderschreef dit ideaal blijkens caput III van haar acta van harte, en zo is het zeer begrijpelijk dat Dordtse ouderlingen hier in hun eigen ressort een klein jaar later werk van maken.

Burgeroorlog

Dit was hard nodig, want er had in deze streken een verwoestende orkaan gewoed: het begin van de Opstand. In ons historisch geheugen ligt dat opgeslagen als een vage serie incidenten: de inname en uitmoording van de steden Zutfen, Naarden, Haarlem, waarna dan in 1573 ‘Alcmaria victrix’ blijft, en in 1574 Leidens ontzet gevierd kan worden. Prachtig, die laatste feiten, maar houdt wel in gedachten dat de soldateska intussen over het platteland heen en weer trok en moordend en plunderend huishield. Bij zoveel geweld vaart de beschaving niet wèl: het eerder ingezette beschavingsoffensief kon weer van voren af aan beginnen. Na het – achteraf bezien definitieve – vertrek van de troepen uit Holland en Utrecht (1576: Spaanse furie) gaf de Synode van Dordrecht (1578) voor zo’n nieuw begin een klare trompetstoot en dit signaal werd door die Dordtse ouderlingen – waartoe een koopman en een medisch doctor behoorden – omgezet in een direct appèl aan de predikanten van de classis. Niet dat dit onmiddellijk effect heeft gehad, maar wel hebben vanaf dat ogenblik de scholen de aandacht van de broeders. Dit loopt erop uit dat de classis er eind 1592-begin 1593 bij de burgerlijke overheden ten plattenlande op aandringt, in hun ressorten de schoolorde, waarmee de stad Dordrecht het onderwijs geregeld had, eveneens in te voeren. Wat overdreven geformuleerd: vanaf deze tijd gaat deze classis een soort onbezoldigd college van schoolopzieners vormen.

De jonge Revius

Op dat moment is Jacob Reefsen zes jaar oud en woont in Amsterdam, waarheen zijn ouders, nadat Deventer door de Engelse bezetting in 1587 verraden was, waren gevlucht en ondanks ,,1591: herovering van Zutphen, Deventer, Delfzijl, Hulst en Nijmegen”- het eerste echt succesrijke jaar van Maurits en Willem Lodewijk van Nassau – waren gebleven. Vader Rijck Reefsen was in Deventer, mede dankzij zijn huwelijk met de burgemeestersdochter Cornelia Heynck, burgemeester geweest. Waarom hij niet teruggekeerd is, is niet bekend, wel dat hijzelf het eerste onderwijs aan Jacob verzorgd heeft. Tenslotte stamde hij uit dezelfde klasse als die vier Dordtse ouderlingen en schatte hij het belang van een brede opvoeding, evenals zij, heel hoog. Met de zo verworven basiskennis kon zijn zoon naar de Latijnse school.

Terug in Deventer

Nadat Jacob met een beurs van zijn vaderstad in Leiden en Franeker heeft gestudeerd en een lange studiereis door Frankrijk heeft gemaakt, wordt hij, zijn naam latiniserend tot Jacobus Revius, predikant, eerst in de Achterhoek en vervolgens bij de eerste de beste vacature in Deventer. Hier trouwt hij op zijn beurt ook weer een burgemeestersdochter en wordt daarmee nog meer dan wat hij als lid van een stadskerkeraad toch al was, een magistraatspersoon, een man van gezag. Colleges waarvan hij deel uit maakt, kiezen hem vaak tot voorzitter. En hij heeft in menige commissie gezeten, niet alleen op kerkelijk gebied. Ook het schoolwezen profiteert van zijn inzet: hij zet een Illustere School op poten, twee jaar voordat Utrecht zover is. De stadsbibliotheek wordt dan Stads- en Athenaeumbibliotheek. Hij beheert deze met groter zorg dan ooit een van zijn opvolgers ten tijde van de Republiek gedaan heeft. Maar ook de schoolmeesters op het Overijsselse platteland worden, mede door zijn optreden, in het gereformeerde gareel gebracht. Kortom, de kerkelijke tucht was bij hem, ook op gemeentelijk niveau, in goede handen en met dit woord, tucht, zijn we bij het typerende woord: het beschavingsoffensief heeft zich tijdens het leven van Jacobus Revius en mede door zijn toedoen verstrakt. Het is geworden tot disciplinering.

F.R.J. Knetsch

Naschrift:

voor Kerk en School, zie mijn art.: ,,De Schoolmeester van Giessen-Nieuwkerk en andere lastposten”, in H.S. Benjamins (e.a., red.), Evangelie en Beschaving, Studies bij het afscheid van Hans Roldanus, Zoetermeer 1995, 137-155, waarin verdere verwijzingen; voor Revius’ optreden: L. Strengholt (e.a.), Revius na 400 jaar herdacht, Deventer 1986.