Sprokkelingen van een kerkhistoricus – Jacobus Revius (slot)

logo-idW-oud

 

SPROKKELINGEN VAN EEN KERKHISTORICUS – Jacobus Revius (slot)

,,Item, dat daer [=waar] gheen klockenslach is op de dorpen, datt bij die Edelen heeren verordeneert weerde dat dieselve kerspels ende kercken tenminsten in haere kercke bestellen een kleen uhrwerck dat daer slaet ende wijst, daerna sick koster, schoellemeester ende predicant hebben mit haer bedieninge te richten”. Aldus een der wensen, opgesomd in punt 7 van de Acta van de classis Deventer, aldaar gehouden op 14 september 1619. Op 30 november daaraanvolgende besluiten de ,,gedeputeerden”, belast met de lopende zaken ,,des classis”, dit door te geven aan de ,,deputatis synodi” van Overijssel. Eén van de twee ,,gedeputeerden des classis” was toen Jacobus Revius.

Disciplinering

Het punt moet hem hooggezeten hebben, want reeds op 12 oktober leggen de deputaten van de synode van Overijssel het, toevallig ook als punt 7, aan de gecommitteerden van de Staten van dat gewest voor. Revius was toen als secundus actief, daar de primus ambtshalve elders was. Eindelijk, op 24 mei 1620, mogen de synodale deputaten het verzoek bij de Landdag, de bijeenkomst van de Staten van Overijssel, inbrengen. Het zal, zo besluit de Landdag, ,,den erffgenamen [dus de gezamenlijke bezitters van erven] worden gerecommandeert”- een vrij bescheiden resultaat gegeven de stevige inzet van de kerk in Overijssel. Evenwel, om die inzet is het nu te doen, want die toont hoe de gereformeerde wens, het hele leven naar Gods Woord te reformeren, intussen vorm gekregen had. Hier reikt het themanummer ,,militaire geschiedenis” van BMGN het woord, het begrip aan dat ik zocht: ,,disciplinering”. Maurits’ successen berustten mede op de disciplinering die hij en Willem Lodewijk aan de troepen hadden weten op te leggen. Sterker, de mogelijkheid het Turkse rijk terug te dringen en tegelijk tot kolonisering elders over te gaan, dankte Europa niet aan technische voorsprong – die namen de anderen, zie elk willekeurig boek over de V.O.C. er maar op na, spoedig over, want die was te koop – maar aan de disciplinering van legers en vloten.

Welnu, klok en uurwerk in de toren van de kerk, en eventueel zelfs in de kerk, worden rond 1600 in dubbele zin ‘tekenen des tijds’. Zij geven niet alleen de (plaatselijke!) tijd aan – en de getijden – maar ook de duur der bezigheden. Zij gaan de tijdsduur bepalen, zelfs van (onderdelen van) kerkdiensten: een omwenteling van het leven, zelfs op de rustdag.

Rustdag

Op de rustdag, die meer en meer met recht zo mag heten en door Revius ook zo genoemd wordt, komen er nu allerwegen twee kerkdiensten: de catechismuspreek burgert zo snel in dat men zelfs voorstelt, de eerste zondag van de Heidelbergse Catechismus in heel Overijssel op éénzelfde zondag te behandelen. Tijdens beide kerkdiensten dient dus rust te heersen: geen tappen, geen koopmanschappen, geen belastingverponding of –inning op die tijden.

Op dit punt nu was Revius ouderwets ruim. Terwijl hij in de Overijsselsche Sangen en Dichten aan de tien geboden samen 33 bladzijden besteedt, wijdt hij aan het vierde maar één tienregelig gedicht:

RUSTDACH

Den Vader, als dit Al hy maeckte en vercierde

Ses dagen besich was, den sevenden hy vierde;

De Soone, doe hy had ons saligheyt gewracht

Den Sabbath in het graf met ruste overbracht:

De Vader gaf de wet en gincker self in voren,

De Soone die vol-dee voor al sijn wtvercoren;

Den Geest die hy ons sant van boven maeckt ons vroet

Hoe beyde siel en lijf van sonden vieren moet

Niet eenen dach alleen maer ons geheele leven

Tot dat den hemel ons de volle rust sal geven.

Van de breedte van zondag 38 uit de Heidelberger is alleen het ,,alle de daghen mijns levens van mijnen boosen wercken viere(n)”, dus wel de kern, overgebleven. Voordat hij dan overgaat tot het vijfde gebod stelt Revius in Reyne ende onreine dieren het Paulinisch kenmerk van de wet aan de orde en wel in de laatste regels, 27 en 28:

,,De wet is geestelijck en toont de snodicheyt

des genen die alhier een beesten leven leyt”.

Het is alsof hij wil tonen dat ook wat volgt, de z.g. tweede tafel, dit kenmerk draagt. Hadden wij niet van de toen goed op gang komende disciplinering gehoord, wij zouden geneigd zijn, hier moralisme te zien. Maar Revius is kind van zijn tijd en overtuigd gereformeerd inéén (geen tegenstelling!) en zet zich dus in, niet als belerende betweter, maar voor een ordelijk, gedisciplineerd leven.

Gezag

Dat doet hij bij tijden heel origineel en bovendien geestig. Zo zal het niet verbazen dat Revius binnen het gegeven kader niet minder dan 25 gedichten van verschillende omvang wijdt aan het vijfde gebod, ,,Eert uw vader en uw moeder”. Reeds de Heidelbergse Catechismus, zondag 39, betrekt dit gebod op ,,allen die over mij gestelt zijn” en uiteraard laat Revius dit gegeven niet liggen. Maar eerst slaat hij twee vliegen in één klap: de ouders moeten hun gezag zelf waarmaken en dus de toenmalige Dutch disease afweren. Vandaar dat hij bij het vijfde gebod zó begint:

OUDERS

De swaen haer kuyckens broedt opt droochste vande velden.

Maar selver in het drooch verkeertse wonder selden:

Veel ouders seggen: kint, och speent u vanden wijn,

Die met den neus’ int nat self al te garen sijn.

Een speelse inleiding tot een gevarieerd thema. Hoe gevarieerd blijkt twee gedichten verder. Daar laat Revius, die – ook goed gereformeerd – weinig over zichzelf vertelt, iets zien van zijn problemen met zoon Richard/Rijck:

SONEN

De soonen zijn Gods gaef: t’sijn pylen inde handen

Eens crygers, om daer mee te vellen zijn vyanden.

Maar pylen zijnt almee waerdoor des vaders hert

Wel menichmael geraect en doorgeschoten wert.

Het liep met Richard dan ook de spuigaten uit. Overigens besluit hij deze rubriek, het vijfde gebod, met een even merkwaardige als geestige respectbetuiging, alweer in vier regels:

WIJSHEYT ende DWAESHEYT(II)

Een wijs man kent den dwaes, want hem de tijt geheuget

Dat hy oock onbesuyst en dwaes was in sijn ieuget:

Een dwaes geen kennis heeft van een verstandich geest

Om dat hy selve nooyt verstandich is geweest.

Haat en nijd

Opvallend kort is Revius over het zesde gebod, vijf vrij korte gedichten, terwijl de Catechismus er in zondag 40 drie vragen aan wijdt. Bovendien besteedt hij bij dit thema, moord en doodslag, twee gedichten aan iets waar de catechismus slechts even aan tipt: ,,… ook mijselven niet en quetse ofte moetwillichlick in gevaer begheve”:

EYGEN-MOORT

Die eenen vreemden dood’t Gods toren wert vercondicht,

Die Vae’r of broeder doot noch swaerder heeft gesondicht

Maar die hem selven doodt het wterste verdient

Want yder is hem-self den aldernaesten vrient.

Hier heeft men een voorbeeld van wat ik Revius’ moralisme heb genoemd. Hij is er bij nader inzien doorgaans vrij van, maar een enkele keer, zoals hier, zien wij een vermanende vinger opsteken zonder dat de dichter zichzelf ‘in de waagschaal’ stelt. Hij is namelijk doorgaans als hij dicht, om een hedendaags modewoord te gebruiken, betrokken, en die houding vrijwaart van moralisme, zelfs als hij, wat hij zo breeduit doet, de leer bezingt in het stuk der levensheiliging.

F.R.J. Knetsch

Aantekeningen

. Voor de inleiding, zie J. van Gelderen, C. Ravensbergen (ed.), Classicale Acta VI (Rijks Geschiedk. Publ., kl. ser. 90), Den Haag 2000, 67, punt 7 ; voor D i s c i p l i n e r i n g , zie J. Reitsma, S.D. van Veen (ed.), Acta der provinciale en Particuliere Synoden V, Groningen 1896, 359, punt16/7 en 372 v.; Bijdr. en Mededel. betr. de Gesch. der Nederlanden 118 (2003) 455-571 (=afl. 4); voor R u s t d a g, zie Jacobus Revius, Over-Ysselsche Sangen en Dichten, uitg. W.A.P. Smit I, Amsterdam 1930, 43 v. Ook de volgende gedichten zijn ontleend aan deze editie, tot p. 52. Bij G e z a g bedenke men dat dronkenschap in de Nederlanden destijds veel voorkwam; Revius komt er vaker op terug. De eerste regel van het gedicht Eygen-moort betekent: ,,Aan wie een willekeurig persoon doodt wordt de toorn van God aangezegd”, en ,,vrient”, het laatste woord, hier ,,familielid”. – Een heel aardige, thematische bloemlezing uit Revius leverden Jan Bouwhuis en Willem Wilmink, Revius nu, [Zutphen] 1986. Recent verscheen over zijn theologie: Jacobus Revius, A Theological Examination Of Cartesian Philosophy; Early Criticisms (1647), ed. by Aza Goudriaan, Leiden-Boston 2002.