De zekerheid van het geloof

logoIdW

DE ZEKERHEID VAN HET GELOOF

…doch sommigen twijfelden. (Mat. 28:17)

Wie heb ik (naast U) in de hemel? Naast U begeer ik niets op aarde. (Ps. 73:25)

God als ons vaste vertrouwen te mogen hebben – het is zowel de grootste zekerheid, alsook steeds weer de grootste aanvechting. Vreemd eigenlijk dat het beide is: én vast vertrouwen én aanvechting. Je zou denken dat die twee elkaar uitsluiten. Wie vast overtuigd is, kent immers geen twijfel. En wie twijfelt, kan niet zeker zijn.

Maar in de Schrift gaan die twee eigenlijk altijd samen. Denk aan de opstandingsberichten. Als de discipelen Jezus zien na zijn opstanding, aanbidden zij Hem, doch, zo staat er, “sommigen twijfelden” (Mat. 28:17). Die twee gaan dus samen. Geloof en twijfel. Zo ook bij Thomas, veelzeggend Didymus (Tweeling) genaamd (Joh. 20:24). Hij hinkt op twee gedachten. Geloof en twijfel.

We vinden het ook in nagenoeg alle Psalmen. Zo bijvoorbeeld in Psalm 73. Het is een Psalm van Asaf. Asaf ziet dat het de hoogmoedigen wel gaat, zij die aan god noch gebod doen hebben de hele wereld. Maar ik, Asaf, “tevergeefs heb ik mijn hart rein gehouden (…). De ganse dag word ik geplaagd, mijn bestraffing is er elke morgen” (Ps. 73:13-14). Een bekend raadsel. Hoe kan het dat het onrecht welig tiert en dat het Godsvertrouwen ogenschijnlijk nergens toe leidt? Ja, tot het kruis! En toch vertrouwt Asaf op de Heer. Maar zijn vertrouwen gaat niet zonder tobben. Zijn zekerheid niet zonder aanvechting. Zijn geloof niet zonder ongeloof.

Wat is dat voor een zekerheid die altijd weer omgeven is door vragen? Het is de zekerheid van het geloof, een zekerheid die niet dáárom zeker is omdat ik nou zo zeker ben, maar die zeker is omdat de Here God het is. Het is de zekerheid van de opstanding. Het is een zekerheid die niet bij mijzelf ligt, maar gebaseerd is op Hem die zo anders is, die ellendigen verheft, die verworpenen verkiest, die doden opwekt, die mensen zonder aanzien en zonder verdienste zijn gunstgenoten noemt. Zekerheid, gebaseerd op Hem die voor mij zo verborgen is, die ik moet zoeken in een kribbe, gewikkeld in doeken, die ik vind aan het kruis, die ik heb in de gepredikte Christus. “En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof” (1Kor. 15:14). Maar juist daarom zijn er ook altijd de vragen. Je kunt deze zekerheid kennelijk niet anders hebben dan vragend en biddend, niet anders dan door in vertrouwen op Hem je aan Hem over te geven.

Dat is de wissel die ik over moet: de zekerheid niet langer bij mijzelf zoeken, ook niet bij mijn gelovigheid, ook niet bij mijn overtuiging (want wat kan die wankelen!), maar bij Hem die mij zijn eeuwige trouw beloofd heeft. Die zekerheid vind ik niet bij mijzelf. Nooit. Alleen bij Hem die mijn Heer en mijn God wil zijn, al twijfel ik ook duizend keer als Thomas.

De zekerheid van het geloof, het is niet de zekerheid van iemand die weet hoe het zit en in elkaar steekt, niet de zekerheid van iemand die de waarheid in pacht heeft en geen twijfels meer kent. Nee integendeel, de zekerheid van het geloof is de zekerheid van een mens die zijn ongeloof en twijfel, zijn zonde en onvermogen neerlegt bij Hem van wie hij weet: “Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden” (Ps. 103:10). Over vertrouwen en zekerheid gesproken!

En dat hoor ik ook in het Psalmwoord: “Wie heb ik naast u in de hemel? Naast U begeer ik niets op aarde”. Ik heb niet meer nodig dan enkel te weten van zijn trouw. Wat zou ik meer nog wensen? Moet ik nog meer weten? Moet ik me nog meer verwerven om van Hem zeker te zijn? Luther vertaalt dit vers zo: “Wenn ich nur dich habe, so frage ich nichts nach Himmel und Erde.” Zelfs naar de hemel hoef ik niet meer. De hemel, die plaats die tot hoofdprijs van verdienste is geworden. “Met je goede werken en geloof kom je er wel.” Of de hemel, die sublimatie van mijn levensdrift. Nee, “Wenn ich nur dich habe” – of met Bach: “Wohl mir, dass ich Jesum habe” – en zou Hij ons met Hem niet ook alle dingen schenken? (Rom. 8:32).

De zekerheid van het geloof is niet mijn geloof en straks mijn hemel, maar is Hij die mij met mijn vragen en ongeloof ziet en me beloofd heeft dat ik toch altijd zijn kind blijf.

Wouter Klouwen