Vragen van een welwillende

logo-idW-oud

 

VRAGEN VAN EEN WELWILLENDE

In de ethiek gaat het om de vraag hoe te leven. Daarover kan men uitvoerig reflecteren. Het is de opdracht van de ethicus dat te doen. Hij kan zich daarbij laten leiden door een visioen of ideaal, hij kan het uitgangspunt nemen in een goddelijk gebod of spreken van ‘deugden’, hij kan op een categorische imperatief wijzen of menen dat men van das Gebot der Stunde uit zou moeten gaan; ethiek verstaan als een existentieel engagement of als een geappelleerd worden door ‘het gelaat van de ander’. En het uitgangspunt dat hij neemt, ook dáárover reflecteert hij, dat wel allereerst. Is de ethicus tevens theoloog, dan zal hij ook de vraag stellen wat dát dan betekent. Dan reflecteert hij over ‘christelijke’ ethiek. Of hij vraagt zich af of je eigenlijk wel van een christelijke ethiek kunt spreken.

Maar op een gegeven moment kan het gebeuren dat de ethicus zijn eigen vragen, en het vragen en de beschouwingen van anderen, wat moe begint te worden en zich de vraag gaat stellen wat nu toch eigenlijk de concrete, praktische consequenties zijn van al die reflecties waar hij voortdurend mee bezig is, ja ‘waar al die beschouwingen nu eigenlijk op uitlopen?’ (7) Immers, ethiek heeft met het leven te maken en moet derhalve ‘even concreet zijn als het leven zelf.’ (7) Zo begrijp ik de aanleiding voor het kleine en bescheiden getoonzette boek Ethiek onderweg. Acht adviezen van de hand van de Leidse hoogleraar Gerrit de Kruijf. Het gaat dus om het ‘gewone leven’, en dat niet als doel op zichzelf, zomin de theologie doel in zichzelf is, maar in betrekking tot de levende God.

De titel zegt het al, in dit boek geeft De Kruijf acht adviezen of aanwijzingen hoe te denken over belangrijke en in zekere zin alledaagse (maar daarom dus juist niet minder belangrijke) ethische vragen. Het gaat dan om bijvoorbeeld de vraag hoe over arbeid te denken en dat te waarderen, of om de vraag naar gerechtigheid. Maar ook onderwerpen als geweld, vrijheid en seksualiteit komen aan de orde, evenals medische vragen en de vraag naar de betekenis en rol van de overheid, om maar enkele zaken te noemen.

Bij dat alles is De Kruijf zich bewust van het moderne levensgevoel en het individualisme, hij weet van de algemene erotisering van het leven, ziet de dwingende macht van arbeid en kapitaal, kent de gejaagdheid en het gejakker waarmee we voortsnellen (of gedwongen stilstaan), en is zich bewust van de gelatenheid die het alomtegenwoordige onrecht en de ogenschijnlijke zinloosheid teweegbrengen bij de welwillende maar machteloze mens. Die mens kent hij. Die mens wil hij kennen. Ja, hij wil de lezers, de moderne, meer of min nog wel kerkelijk opgevoede maar eigenlijk van de kerk vervreemde, goedwillende en welopgevoede jonge mensen tegemoetkomen. Althans, ik veronderstel op grond van het boek, dat hij die lezer op het oog heeft. Hem wordt gezegd: Den lezer heil! Dat is sympathiek en neemt de schrijver voor de lezer in. Bovendien is het moedig, want het maakt kwetsbaar. De Kruijf is zich dat bewust.

Den lezer heil! Maar wat is tot heil? God – maar wie is God? Wat is tot heil? Het visioen van het Godsrijk dat ‘Jezus vertegenwoordigde’ (13) en dat ons richting wijst? Dat is voor De Kruijf heilzaam en richtinggevend: Gods toekomst. Daarom wil hij de ethiek vanuit de eschatologie (door De Kruijf kort aangeduid als ‘toekomstverwachting’) verstaan. Wij zijn naar die toekomst op weg, op onze levensweg; we zijn op weg naar de toekomst van vrede en recht.

Uit dit visioen vloeien allerhande praktische adviezen voort: dat het niet verkeerd is op de zondag te rusten en naar de kerk te gaan, of te sporten en uit te gaan; dat het niet verkeerd is om je werk niet te verabsoluteren en de gerechtigheid na te streven; dat het ook helemaal niet verkeerd is om ook op seksueel gebied trouw te zijn en dat homo’s ‘mogen’ en dat je van het leven genieten mag. Maar dit, en ik zeg het eerlijk, dit wekt bij mij wrevel. Want: als dit de richting van de toekomst des Heren is, dan is de toekomst des Heren niets anders dan de bevestiging van mijn eigen welwillendheid, mijn burgerlijk ideaal! Want natúúrlijk mogen homo’s, en natúúrlijk willen wij gerechtigheid en natúúrlijk is het goed om een break in de week te hebben (en, als we dat willen, naar de kerk te gaan), en natúúrlijk nemen we onszelf seksueel in acht, al zijn we niet van de zedenpolitie.

Ik herken in dit boek veel; ik kan er ook hoofdzakelijk mee instemmen, maar het is toch vooral de herkenning en bevestiging van mijn eigen burgerlijke moraal. Want inderdaad: zo denk ik! Je mag best genieten. En laat de zondag een zondag zijn. En doe het niet met dieren. Allicht! En de toekomst des Heren is de kroon op mijn leven, de bevestiging van mijn welwillendheid. Maar is dat zo?

Eigenlijk zijn deze adviezen nogal voor de hand liggend en onschuldig. Het is de bevestiging van mijzelf, getooid met de grootse idealen van een Godsrijk dat in het verlengde van de Verenigde Naties ligt, ja, de bevestiging van mijzelf, gerechtvaardigd door mijn christelijke godsdienstigheid. Maar zie ik dan niet aan het beslissende voorbij? Dat het Godsrijk en het gebod niet anders komt dan als oordeel? Dat het gaat om een val en opstanding? Is de mens met al zijn mensengerechtigheid, en zeker ook met al zijn christelijke mensengerechtigheid, niet juist ten dode inzoverre het zijn gerechtigheid is? Ik ben een zondaar, een mens uit mijzelf en tot mijzelf, ook en juíst in mijn geloof, ook en juíst in mijn zoeken van de gerechtigheid, ook en juíst in mijn welwillendheid en menslievendheid. Ethiek, christelijke ethiek kan niet om het kruis heen, de crisis van al onze idealen en van onze godsdienst. Want elk meest goedbedoelde streven naar gerechtigheid dat niet van het ‘niet ik, maar Christus leeft in mij’ vandaan komt, is niet meer dan meer van hetzelfde: mensengerechtigheid. En al ons streven is halfslachtig, want helemaal niet Christus leeft in mij, maar ik!

Ik begrijp geloof ik wel waarom sommigen moeite hebben met zoiets als christelijke ethiek. Want is het niet vaak gewoon menselijke ethiek, onder het mom van het hogere ideaal? Als er iets als christelijke ethiek zou zijn, dan zou dat toch moeten beginnen waar het met ons (en dus met onze christelijke ethiek) ophoudt? Daar waar sprake is van exodus, uittocht uit het diensthuis, door de zee; daar waar sprake is van het kruis, in Christus vrijgemaakt, om nooit meer slaaf te wezen? – het leven op nieuwe leest geschoeid.
Ik vind het boek van De Kruijf eerlijk, wanneer hij in alle oprechtheid een poging doet ons leven te richten op Hem. Maar is het niet te argeloos? Dat het ons leven bevestigt, waar het ons einde zou moeten betekenen? Nee, we willen het bevestigen, we willen op weg zijn, dat we ‘ergens naar toe leven’, op weg ‘naar een bestemming, een haven: het rijk van God, de hemel op aarde.’ (12) Maar kan het zo? Moeten we onszelf niet prijsgeven? Onszelf verliezen? – Ga heen, en verkoop al wat gij hebt. (Mk.10:21)

Ik weet wel, dat ik het niet beter weet dan De Kruijf. Wat moet je dan doen? Het kruis, het ‘niet ik’ kan ook een positie worden, waarachter wij ons schuilhouden en stilletjes berusten in onze vroomheid. Ik weet het. En het ‘niet ik maar Christus leeft in mij’ klinkt mooi, maar wat doe je er concreet en praktisch mee? Hoe moeilijk is het het koninkrijk Gods binnen te gaan. Het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke het Koninkrijk Gods binnengaat. (Mk.10:25) Kortom, het alternatief is onmogelijk. En daarom zijn het vragen die ook verlegen maken. Dat die vragen nu door De Kruijf niet uit de weg gegaan worden, maar serieus gesteld en beantwoord worden, is, nogmaals, sympathiek, en bovenal moedig, omdat hij die vragen niet onder allerhande vrome of wetenschappelijke of diepzinnige beschouwingen wil wegmoffelen. Maar het is en blijft zo ook gewoon, omdat het een mensenmogelijkheid is. Is er dan geen andere weg? – Nee, onmogelijk!

Is het echt onmogelijk? Ja, het is onmogelijk, volkomen onmogelijk. Maar juist die onmogelijkheid zou het uitgangspunt kunnen zijn. Want een ethiek, en zeker een ‘christelijke’ ethiek, die niet begint met de gebrokenheid van elk ethisch streven, die dus geen blijk geeft van genade (als gebrokenheid) is een menselijke ethiek, die niet rekent met het wonder. Maar: Bij mensen is het onmogelijk, maar niet bij God; want alle dingen zijn mogelijk bij God. (Mk.10:27). Zou het kruis niet de blikrichting moeten zijn? Dat einde, waardoor niet voortaan ik, maar Hij het begin en de grond is van alle leven, spreken en doen – van mij. Die vraag is in dit boek niet gesteld. Het blijft ongebroken.

Het is lovenswaardig praktisch te willen zijn. En zeker, leven gaat voorop, aan de ethiek vooraf. Ik zeg het De Kruijf graag na. Maar wat is leven? Welk leven gaat voorop? Het mijne? Of krijg ik mij te richten op Hem, die mij heeft gedood en levend gemaakt, die de wereld heeft geoordeeld en behouden? Ligt in dat bevrijdende oordeel niet het gebod? Want eerder nog dan het leven gaan aan het gebod vooraf: de vrijspraak en de vertroosting.

Wouter Klouwen

Gerrit de Kruijf, Ethiek onderweg. Acht adviezen, Zoetermeer 2008.
Het dogma is de uitbeelding van de Heilige Geest, op heterdaad betrapt bij het troosten van een gemoed.

O. Noordmans