Sabbat

logoIdW

SABBAT

…want de dag van die sabbat was groot… (Joh. 19: 31)

Het was een grote sabbat, de sabbat daags na het sterven van Jezus. Groot, omdat het niet zomaar een sabbat was, maar de sabbat dat ook het Paasfeest gevierd werd. Een voor de hand liggende verklaring voor de wat wonderlijke toevoeging van de evangelist, waarmee hij deze sabbat duidt: een grote sabbat.

Overigens doet de tekst ons voorkomen dat van de grote sabbat melding gemaakt wordt om reden te geven waarom de lichamen spoedig begraven moesten worden. Het staat er zo wonderlijk redengevend: “want de dag van die sabbat was groot.” En: “…daar het Voorbereiding was…” Moesten ze daarom zo spoedig begraven worden? Dat moesten ze toch sowieso? “…dan zal een lijk gedurende de nacht niet aan de paal blijven hangen (…) want een gehangene is door God vervloekt en gij zult het land dat de HERE, uw God, u geven zal, niet verontreinigen” (Deut. 21: 23).

Maar het lijkt me niet dat Johannes het vreemde tussenzinnetje geschreven heeft om reden te geven aan de spoedige begrafenis, noch om bijvoorbeeld kalender-technische redenen, omdat de sabbat ditmaal toevallig op die en die dag viel (zie Ridderbos). Wil de evangelist met de grote sabbat niet opnieuw en voor de zoveelste keer aangeven dat het (Joodse) Paasfeest en de kruisiging en opstanding van Jezus als hetzelfde verstaan moeten worden? Als wezenlijk op elkaar betrokken? Alles wijst daar op. Zo vinden ‘kruis en opstanding’ natuurlijk niet toevallig plaats tijdens (of vlak voor) het grote feest. En zo worden Jezus’ benen niet gebroken, opdat het Schriftwoord vervuld zou worden dat met het Pascha geen been gebroken zou worden (Ex. 12: 46) én is de dag van die sabbat groot, daar het volbracht was.

Daar rustte Hij, aan de avond van die dag, de laatste der week, aan de avond van zijn leven, aan de avond van de wereld. Daar rustte Hij van al het werk dat Hij rondgaande, dienende en sprekende gedaan had (vgl. Gen. 2: 2-3). Hij heeft zichzelf geheel gegeven, alles gedaan voor al de zijnen.

Ach, ik zeg hier niets nieuws. Zijn het geen bekende theologenweetjes, over de sabbat en de grote sabbat, over Pèsach en Pasen? Bovendien: de evangelist zelf laat er toch eigenlijk al geen misverstand over bestaan dat Pasen en Pasen één is; dat lam en Lam, Israël en Jezus voor elkaar staan en elkaar ‘betekenen’. Zo ook sabbat en Sabbat, einde en begin, sterven en leven, gericht en vrijspraak. Is Pasen niet het voorbijgaan, het dóórgaan, naar de nieuwe morgen?

En toch verwondert het me. Elke keer weer. Dat in deze verscheurde wereld, waar de volken tegen elkaar opstaan, waar zonde, dood en verderf geen einde lijken te hebben, er wordt gezegd: Het is voorbij. Het is volbracht. Het is terechtgebracht. “Dood, waar is uw overwinning; dood, waar is uw prikkel?” (1 Kor. 15: 55). Dat een sabbat is gekomen, en wat voor een sabbat:

Hoe wonderlijk,

uitzonderlijk

een sabbat is gekomen:

eens voor al heeft Hij het juk

van ons afgenomen. (Ad den Besten, gez. 195)

Het oude is ten einde gebracht. Daar Messias Jezus zichzelf heeft overgegeven. Niets heeft Hij willen behouden voor zichzelf. Alles heeft Hij in de hand van de Vader gelegd. Het lam, dat der wereld zonden draagt (Joh. 1: 29). Hier is het einde getekend en wordt het verkondigd: de dood van Christus is de dood van de dood. Het is de dood voor de zonden. Het einde van een wereld tegen God en zonder God.

Dat heeft Hij ons gedaan, toen Hij stierf aan het kruis. Ja, gedáán. Want zijn sterven is… dáád. Zijn sterven is een overgave: “Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest” (Luk. 23: 46). Zijn sterven is een volbrengen, de koninklijke daad van de slaaf die de zijnen heeft liefgehad tot het einde (Joh. 13: 1).

Daarom is deze sabbat groot, dat het de doorgang is naar de nieuwe morgen, de eerste dag, de achtste der week. Nu is het voorbij, de schaduw, de vergeefsheid, de pijn. Gewéést zijn het ongeloof en grote vragen. Van gisteren is onze drang om onszelf te behouden. Een sabbat is gekomen. “Leggen wij ons bij u neer, / in uw dood begraven” (Ad den Besten).

Om op te staan, de nieuwe dag.

Wouter Klouwen