Zekerheid in vertrouwen (Hebr. 11: 1)

logo-idW-oud

 

ZEKERHEID IN VERTROUWEN

Het geloof nu is de zekerheid van de dingen die men hoopt, en het bewijs van de dingen die men niet ziet. (Hebr. 11: 1)

De schrijver van de Hebreeënbrief beschrijft het geloof wel op een heel cryptische wijze: als zekerheid van de dingen die men hoopt. Dat klopt niet. Hoe kun je zeker zijn van wat je hoopt? Daarom hoop je het juist. En als de apostel zegt dat het geloof het bewijs is van wat je niet ziet – met zo’n man valt niet te praten. Want hoe kan geloof nu een bewijs zijn? Geloof is toch juist maar geloof?

Ja, wij denken bij geloof vooral aan onzekerheid. Wij zeggen: je moet het allemaal nog maar afwachten of het zo is. We hebben geen garantie. Hoe kun je het geloof nou een zekerheid noemen? Als er iets is dat onzeker is, dan is het wel het geloof…

Nu geeft de schrijver van de Hebreeënbrief ons daarin ook wel gelijk. Niet voor niets heeft hij het over de zekerheid van wat je hoopt en over het bewijs van wat je niet ziet. Met andere woorden: de zekerheid is geworteld in het verborgene. Wij kunnen die zekerheid niet anders hebben dan in vertrouwen, in geloof. Buiten dat is het hoogst onzeker. Geen wonder dat wie het evangelie met de wetenschap bewijzen wil in de grootste onzekerheid terecht komt. Er is geen zekerheid dan de zekerheid van het vertrouwen. Nog geen duizend archeologen, historici of wat ook, helpen daaraan. En geen duizend Godservaringen, gezichten en mirakelen kunnen dat veranderen. Er is geen zekerheid dan de zekerheid van het vertrouwen. Sola fide!

Dat is wel een héél smalle basis, om daar je ziel en zaligheid aan op te hangen: het vertrouwen in de onzichtbare God die ons zijn Woord van trouw gegeven heeft. Ja, een smalle basis vanuit ons perspectief. Want wij zouden wel wat meer menselijke zekerheid willen hebben. Kan er bijvoorbeeld niet eens een teken gegeven worden? Of dat er eens iemand uit de doden opstond? Dat het grond vindt in onze ervaring of ons denken! Want hoe kunnen wij nou zeker zijn van wat we hopen, op zijn Woord? Maar deze voor ons te smalle basis is de vaste grond. Dit voor ons altijd veel te verborgen geheim (te weinig zichtbaar, te klein in onze ogen), is de kern van het geloof: weten dat Hij ons leidt en vasthoudt en thuisbrengt, al zijn wij Hem kwijt, zien wij Hem niet en verklaren wij Hem dood. Het is de vaste grond van Zijn trouw, in Jezus Christus. Wie meer wil hebben dan dat, is het kwijt. Deze genade is genoeg.

Het geloof steunt op Gods Woord van trouw. Wie gelooft (vertrouwt) steunt op dat Woord. Het is het Woord dat het geloof wekt. Daarom kan het geloof ook nooit ‘mijn’ ding zijn. Het is een gave van de Geest. Geloof is een Godswonder, te vergelijken met de opstanding van de doden. Het is immers een gave van de andere kant. Het is de zekerheid van de dingen die men hoopt en het bewijs van de dingen die men niet ziet.

Wouter Klouwen