Verloren tot behoud (Ps. 51: 18-19)

logo-idW-oud

 

VERLOREN TOT BEHOUD (N.A.V. PSALM 51: 18-19)

In het bijbels bericht wordt ons de heilige Naam betuigd, JHWH, die uit eerbied niet uitgesproken worde; en als HIJ verschijnt, wie zal bestaan? HIJ is in de hemel, de mens is op de aarde.

Als dan in het evangelie van Hem gezegd wordt dat HIJ mens geworden is, dan is die bekendmaking zowel duizelingwekkend als haast blasfemisch. Duizelingwekkend is zij door de blijkbaar ontstellende nabijheid van Hem die zit in den hoge; blasfemisch klinkt het door de radicale verborgenheid van zijn openbaring (in een kind!). De bijbel betuigt deze Naam, en wel zó.

Wat de bijbel betuigt, betuigt ook de kerk. De kerk predikt zijn woord. Ze ‘gelooft’ in Hem en belijdt deze Naam. Maar kan zij dat eigenlijk wel? Is haar spreken, geloven en belijden niet altijd haar spreken, haar geloven en haar belijden? Kan zij wel zeggen wat alleen HIJ kan zeggen?

De kerk kan dat niet. Maar zij doet het toch. Toch, omdat zij geheiligd is. Is dat zo? Doet zij het daarom toch? Óf doet zij het toch omdat zij het zichzelf toegeëigend heeft? Zichzelf gemachtigd? Beide is waar. In dat ‘toch’ ligt een dubbelzinnigheid.

Wat voor haar spreken geldt, geldt ook haar geloven (en belijden). Het geloof-in-de-Naam (dat niet geloofd kan worden) wordt toch geloofd. Daarin wordt zij betrokken en daarmee wordt het ook ‘haar’ geloof – het wonder van de heilige Geest. Maar waar het ‘haar’ geloof is geworden, kan het ook verworden tot ‘haar’ geloof in de zin dat zij het eigenmachtig subject van dat geloof is. Als zij dan vervolgens haar geloof ook nog als ‘heilsvoorwaarde’ verstaat, is de subjectivering compleet. Is het dan nog wel het geloof van Jezus Christus?

Kan de kerk spreken, geloven, belijden? Ja, kan een mens, die op de aarde is, met iets komen bij Hem die in de hemel is? Zal hij niet stiekem altijd met zichzelf bij zichzelf uitkomen? Bij de god van zijn verlangen? Bij de god van zijn geloof? Staat misschien ook daarom in de Psalm geschreven (vs.18) dat HIJ geen lust heeft in offers? Want zijn offers niet ook altijd (ergens en ten diepste) gaven van zelfrechtvaardiging? Is de radicaliteit van het bijbels bericht niet de absolute omdraaiing: dat HIJ het offer is; dat HIJ uit de hemel komt tot de mens die op de aarde is. En dat het enig mogelijke antwoord van de kerk daarop de bede is: dat HIJ kome. Elke poging daar zelf nog iets aan toe te willen doen, is in de grond ontkenning van de radicaliteit van zijn erbarmen, waarin HIJ restloos voor ons is om geen andere reden dan dat HIJ voor ons is.

Maar dan is het uit met mijn zoeken naar god. Dan is het uit met mijn geloof in god. Ja, dan is het uit met mij: een gebroken geest, een gebroken en verslagen hart (vs.19). Ik zocht mijzelf toen ik god zocht; ik zocht mijzelf in mijn geloof; ik zocht mijzelf in mijn leven. Verlos mij (vs.16) – een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten.

Het is uit met mijn geloof in god. Maar genoeg is het te weten dat de Naam, die woont in het verborgene (de hemel), mens is geworden en naar ons toe gekomen is, om te zoeken wat verloren is. Dan is zijn genade mij genoeg, en dáárop te vertrouwen de genadegave van het geloof.

Zoals het geloof van Jezus Christus (dat mij in genade geschonken wordt) verworden kan tot mijn subjectief geloof (waarmee ik mijzelf voor god en mens rechtvaardigen wil), zo kan datzelfde geloof van Jezus Christus de andere kant op verworden tot een neutraal geloof waarin alles reeds is welgedaan. Maar vertrouwen is leven uit en leven tot: Ik heb lust, o mijn God, om uw welbehagen te doen; en uw wet is in het midden van mijn ingewand (Ps.40: 9). Ja, het evangelie is wet.

Toch kan ook dit op zijn beurt weer verworden. Ja, mijn lust zijn welbehagen te doen kan mijn lust worden, zoals eerder het geloof van mij (dat vertrouwen waarin ik betrokken ben uit genade) mijn geloof kon worden. – – Maar nee, ik wil het niet! En nee, ik geloof het niet! En nee, ik doe het niet! Ik ben in ongerechtigheid geboren (vs.7) maar: Zie, Gij, Gíj hebt lust tot waarheid…! (vs.8) ‘Neen, wij willen niet zalig worden, wat wij ook mogen beweren. Ook het willen is van God.’ (Kohlbrugge).

Zo gaan we in de dood, met al ons willen, werk en offeren, met goed en kwaad, met geloof en ongeloof, met heiligheid en zonden. Verloren. Maar verloren tot behoud. Want wat blijft is: de Naam, JHWH, die komt om te zoeken wat verloren is…

Wouter Klouwen