Ongeloof (Gen. 45: 26, Luc. 24: 11)

logo-idW-oud

 

ONGELOOF

Jakob geloofde hen niet (Gen. 45: 26) – …zij geloofden haar niet (Luk. 24: 11)

In de Schrift wordt het betrouwbare en geloof-waardige Woord voortdurend met ongeloof tegemoet getreden. De reactie van Jakob op zijn zonen, die hem komen vertellen dat zijn geliefde zoon Jozef nog leeft, is in die zin exemplarisch. Evenals de daarop rijmende reactie van de discipelen op de vrouwen bij het open graf. De betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de God van Israël ligt buiten ons bereik.
Evenwel ligt de mens niet buiten Gods bereik. Dat wordt Jakob juist aangezegd, als ze hem zeggen dat Jozef nog leeft in het land des doods, Egypte, dat zo wonderlijk juist brood opbracht. Zijn zoon Jozef die was als een dode – in de put, in het gevang, maar dat wist Jakob niet – doch JHWH was met hem. En is dat niet ook de blijde boodschap van het Paasbericht, dat de discipelen krijgen aangezegd? Hij, de Zoon die moest worden overgeleverd in de handen van zondige mensen en gekruisigd worden, deze gedode is ten derden dage opgestaan (Luk.24: 7).

Het blijft het nimmer te doorgronden geheim van het bijbels bericht: dat we het van Hem mogen verwachten die wij op geen enkele wijze hebben, maar die ons heeft. En het is dáárom niet te doorgronden, omdat er niets en dan ook helemaal niets is waarop we onze verwachting zouden kunnen baseren dan enkel het Woord dat Hij, de onzienlijke God, getrouw is en de zoon lééft – al is hij ook gestorven. Het geloof bestaat in die radicale overgave aan dat Woord, een overgave die voor ons natuurlijk altijd onzinnig moet heten, en daarom van ons uit nooit te voltrekken is. – Maar juist omdat het niet kan en enkel bestaat in de genadige toewending van de onzienlijke God, is het wonder van het geloof tegelijk de hoogste belofte en diepste troost.

Toch is er geloof. Ja, is dat wel zo? Het is niet zo vanzelfsprekend als we vaak wel menen. Als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde (Luk. 18:8)? Is er geloof? We hebben de neiging geloof in deze of gene mens te situeren of te fixeren. Maar als het geloof bestaat in het ongelooflijke, dan zal het geloof zelf toch ook altijd het karakter van verborgenheid hebben, en voor ons (van ons uit) ongeloofwaardig moeten heten?

Maar jawel, er is geloof. In de verborgenheid. Waar het Woord gesproken wordt, daar wekt het gehoor. En ze spraken tot hem (Jakob) al de woorden die Jozef tot hen gesproken had (Gen.45: 27). En Israël (!) zei: Het is genoeg, mijn zoon Jozef leeft nog, ik zal gaan en hem zien, eer ik sterf (vers 28). Het geloof is uit het gehoor, zegt Paulus (Rom.10: 17). Want het is het onmogelijke, dat er in bestaat dat het komt van gene zijde, en in genade ons aanneemt en opneemt.

Van deze radicaliteit is juist de begrafenis een indrukwekkend symbool. We begraven als zaaien we zaad in de akker – dat zich verloren geeft – verwachtende de opstanding. We geven uit handen waar we menselijkerwijs niks, en dan ook echt niks meer te verwachten hebben – zal niet daar HIJ ons tegemoet komen? En is daarom de radicaliteit van de begrafenis als een zaaien in de akker niet een geloofsdaad bij uitstek, heenwijzende naar de doop in de dood van Christus?

Van Jakob wordt verteld dat hij vervolgens afdaalt, naar Egypte. Hoe kom je anders in dat land des doods dan afdalenderwijs – als een grafweg, als een doopgang. In die afgang ligt de belofte van opgang. In dat verlies zijn behoud. Ik zal gaan en hem zien eer ik sterf (ik denk ook aan Simeon).

Is er geloof? Er is een gelovende gemeente, uit Israël en de volken. Maar nee, ook die gemeente laat zich niet fixeren. Die gemeente zelf is niets dan óók een zaak van geloof: niet te hebben, buiten ons bereik, maar gemeente, waar ze gelooft dat zij niet buiten Zijn bereik is. Het geloof is daar, waar het Woord dat-HIJ-ons-heeft in alle concreetheid ingrijpt in het bestaande en ons daar grijpt en aangrijpt: waar uit de hemel het onmogelijke geschiedt. Zo maakt HIJ zich kenbaar, al blijft het ook altijd verborgen.

Wouter Klouwen