En Jezus kwam tot hen, wandelende over de zee ..
En Jezus kwam tot hen, wandelende over de zee… (Markus 6:48, SV)
Als je er over nadenkt, is het eigenlijk heel frappant dat de zee in de bijbel zo’n belangrijke rol speelt. Want Israël is geen echt ‘zee-land’, maar eerder een land omgeven door woestijn en droogte en dus bedreigd door honger. Toch is in de bijbel de zee de dreiging bij uitstek. Want Israël weet van die oerchaos, waar mensen niet tellen, waar het leven niet geacht wordt. Israël weet van de blinde willekeur waarmee de oerkrachten tekeer kunnen gaan. Ze heeft het zelf ervaren: de afgrond roept tot de afgrond en de wateren slaan over ons heen (Ps.42:8).
Dat de zee een bedreiging is, dat weten wij ook. Daar worden we steeds opnieuw bij bepaald. Onbarmhartig en genadeloos heeft die oerchaos zich als een monster geworpen op talloze mensen, op de tweede kerstdag. En eerder bij ons, 52 jaar geleden. De vernietigende kracht van het water, dat zijn eigen wetmatigheid kent: stromen en meesleuren. Van een hoogste punt naar een laagste punt vlieden. Blind en niets ontziend. Zonder aanzien des persoons. Als een razend monster, voor geen rede vatbaar.
Ach, het is toch niet vreemd dat juist de zee, juist dit krachtig stromende water in de bijbel staat voor ál die machten en ál die krachten die blind en niets ontziend, zonder aanzien des persoons en als een razend monster zich op het menselijk leven storten. Voortdurend is er de dreiging van het noodlot dat je grijpt, en waarom? Voortdurend wordt de mens in zijn mens-zijn bedreigd, en waar heb je het aan verdiend? Blind is het, zónder beleid! En wee die mens die deze verschrikkingen van de zee onmiddellijk tot God wil terugvoeren!
Nee, het bijbels getuigenis spreekt van een koninklijk Godsbeleid dat zich krachtig stelt tegenover het wanbeleid en de willekeur van de zee. In de hele bijbel is over de hele linie de God van Israël dèe God die de zee een hált toeroept. Zijn grenzen stelt. Scheiding maakt tussen wateren en wateren (Gen.1:6), opdat het droge er is, waarop men leven kan en elkaar ontmoeten! Want niet willekeurig en vernietigend wil Hij God zijn, maar reddend en ten leven brengend.
Maar die zee dan?, vragen we alom. Waarom dan toch…? Nu, Israël heeft nooit in een blinde en willkeurige natuurgod geloofd, die ramp na ramp over ons beschikt en zo ook de zee tegen ons zou willen inzetten. Nee, Israël heeft altijd gezegd: de zee is zo onbetrouwbaar als wat, de natuur heeft twee gezichten, net als de heersers dezer eeuw, maar de Here onze God, Hèj is betrouwbaar. Aan wie geven wij ons over? Aan de onbetrouwbare zee? Berusten wij daarin? Leggen wij ons daar bij neer? Of houden we het bij het bericht dat de Here onze God ondubbelzinnig ons heil wil, en aan wie de zee ten laatste gehoorzamen moet…? Voor Israël is het een kwestie van belijdenis: het is óf de zee die ons overweldigt óf deze God die de mens bewaren wil tegen de oerchaos. Het is van tweeën één. Nu, Hém hangen wij aan. En deze belijdenis betekent een krachtig nee! tegen de berusting, een krachtig nee! ook tegen de gedachte dat deze dingen als overstromingen en aardbevingen en zo nu eenmaal gebeuren…, dat dat ons mensenlot en onze mensenbestemming is… Néé!
Hoe aangrijpend vertelt de evangelist Markus het, wanneer hij schrijft dat Jezus over de zee wandelt. Nee, Jezus ‘gaat’ niet over het ‘meer’, zoals men wel pleegt te vertalen. Maar dat staat er niet. Nee, Hij wandelt over de zee! Kan het gekker? Kan het pregnanter? Nee, groter kan de tegenstelling niet zijn! De zee is de oerchaos. En wandelen heeft iets soevereins, het drukt uit: erboven te staan. Hij beheerst die. Hij is Heer. Wie dat is? Niemand anders dan die zelf door die zee opgeslokt is en erin gedoopt, gestorven, en die zo onze Bondgenoot en zo onze lot-genoot wilde zijn en is. Tegen het lot.
Temidden van al die beelden die ons op het netvlies staan gebrand, van de zee die toeslaat, eens hier, dan daar, temidden daarvan wordt dit ons betuigd: Jezus kwam tot hen, wandelende over de zee. En door zo te wandelen stelde Hij zijn leerlingen én ons dit visioen voor de ogen: de zee was niet meer, (…) want de eerste dingen zijn voorbijgegaan (Openb.21:1).
Deze Wandelaar belijden we als onze Heer…
Wouter Klouwen